Om het hypostaseren af te leren, 4.
Leerling: Wat is het wezenlijke verschil tussen het subject en het object?
Meester: Is er een wezenlijk verschil tussen het subject en het object?
Leerling: Wat is de wezenlijke overeenkomst tussen het subject en het object?
Meester: Is er een wezenlijke overeenkomst tussen het subject en het object?
Leerling: Wat is het wezenlijke verband tussen het subject en het object?
Meester: Is er een wezenlijk verband tussen het subject en het object?
Leerling: Wat is het subject wezenlijk van zichzelf?
Meester: Is het subject wezenlijk wat van zichzelf?
Leerling: Wat is het object wezenlijk van zichzelf?
Meester: Is het object wezenlijk wat van zichzelf?
Leerling: Waar hebben we het anders over?
Meester: Hebben we het ergens over?
Leerling: Nu weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Dan weet ik het ook niet meer.