- Hoe ontelbaar de levende wezens ook zijn, ik beloof ze allemaal te redden.
- Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
- Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
- Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Zwerver tussen lichaam en geest
Luister, Bodai, als cadeau voor je twaalfde verjaardag zal ik je iets vertellen over het erewoord van de monniken die een bodhisattva willen worden.’
‘Meester, wat is een bodhisattva?’
‘Tja, een bodhisattva. Een bodhisattva is een schepsel dat voorbestemd is tot schittering en verlichting. Het is iemand die echte vrede kent. Maar deze verlichting, deze werkelijke vrede kan hij alleen vinden als iedereen gelukkig is. Want zeg nou zelf: hoe zou je gelukkig kunnen zijn als je familie, je vrienden, of je buren dat niet zijn? Daarom belooft de bodhisattva: hoe ontelbaar de levende wezens ook zijn, ik beloof ze allemaal te redden.
‘Meester, hoeveel mensen zijn er eigenlijk op de wereld?’
‘Een paar miljard, Bodai.’
‘U zei: Hoe ontelbaar alle levende wezens ook zijn. Horen daarbij ook de dieren, reptielen, insecten, bomen, bloemen en planten?’
‘Zeker, Bodai.’
‘Maar dat is onbegonnen werk. Hoe zou je die allemaal kunnen redden?’
‘Waarom zou je ze willen redden, Bodai?’
‘Voor ik bij u in het klooster kwam, moest ik van mijn stiefvader van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat werken bij de steenhouwer. Als ik niet genoeg stenen had gehakt, kreeg ik geen geld en durfde ik niet naar huis. Als ik zonder geld thuis kwam, sloeg mijn stiefvader me bont en blauw. Op een keer toen ik weer niet genoeg stenen had gehouwen, bedacht ik dat mijn leven niet bedoeld was om stenen te hakken en slaag te krijgen. Ik ben niet meer naar huis gegaan tot u mij heeft gevonden en ik in het klooster mocht wonen. De rest weet u. Ik woon nu alweer vijf jaar hier. Ik heb lang nagedacht over waarom mijn stiefvader mij altijd sloeg. Ik denk dat het was omdat hij anderen altijd de baas over hem liet spelen en eigenlijk bang voor ze was. En dan sloeg hij mij omdat ik niet van hem kon winnen. Ik heb geleerd om daarvan weg te lopen en me niet te laten slaan. Ik zou mijn stiefvader willen leren dat hij niet bang hoeft te zijn en dat hij niemand de baas over hem hoeft laten spelen. Maar ik weet niet hoe ik dat moet doen. En dan te bedenken dat bij de steenhouwer wel vijftig kinderen werkten die ook slaag kregen als ze zonder geld thuiskwamen. Ik wil ze allemaal wel helpen, maar hoe?’
Fantasie
‘Als je niet weet hoe, Bodai, dan zou ik er maar niet aan beginnen. Maar er is hoop. De tweede regel van de sutra vertelt hoe je het moet aanpakken. Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de echte werkelijkheid onder ogen te zien.’
‘Meester, wat heeft mijn fantasie daarmee te maken?’
‘Een ander woord voor fantasie is verzinsel. Je vroeg net hoeveel mensen er op de wereld zijn. Toen zei ik ‘een paar miljard’. Weet je precies hoeveel mensen dat zijn?’
‘Ja, enorm veel mensen’
‘En hoeveel van die mensen zijn vrouwen?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Dat komt omdat je maar wat verzonnen hebt. Als je echt weet hoeveel mensen het zijn, dan weet je ook hoeveel mannen, hoeveel vrouwen en hoeveel kinderen in die paar miljard mensen zitten. Het Engelse woord voor fantasie is makebelieve, als je dat letterlijk vertaalt dan krijg je: ‘make’ is maken en ‘believe’ is geloven. Dan krijg je dus ‘maken dat je het gelooft’. De tweede regel van de sutra gaat over ‘leren wat echt is’. En nu ben ik weer terug bij de vraag: Waarom zou je ze willen redden, broeder Bodai?’
‘Maar dat heb ik toch al verteld: omdat zoveel kinderen slaag krijgen en zoveel ouders bang zijn.’
‘Maar daar heb jij toch geen last meer van. Je bent er van weggelopen en door mij word je niet geslagen.’
‘Ja, maar ik denk er nog wel aan en daar word ik verdrietig van.’
‘Dus je wilt ze redden om van je verdriet af te komen.’
‘Meester, u maakt me ontzettend in de war. Ik weet dat ik ze moet helpen of redden. Misschien wel om van mijn verdriet af te komen. Ik weet het niet.’
‘Kijk, je bent op de goede weg. Je hebt zelf niks verzonnen en je zegt eerlijk dat je het niet weet. De echte werkelijkheid is: je weet het niet. Je hebt niet geprobeerd de boel te verdraaien en niet zelf wat te verzinnen. Je hebt een gat in je fantasie gemaakt en dat maakt je in de war. Je was er zeker van dat je fantasie de werkelijkheid was en nu ben je daar niet zo zeker meer van. Bodai, ken je het beeld in de meditatiehal?’
‘Ja, meester, dat is de bodhisattva Monju, de bewaker van de wijsheid.’
‘Juist, Bodai. Monju zit op een leeuw. Dat wil zeggen: als je wijs bent, ben je ook zo sterk als een leeuw. Het beeld van Monju is maar een verbeelding van de wijsheid. In zijn linkerhand heeft hij een boek in zijn hand. In de kloosters in het verre Tibet heeft Monju ook nog een vlammend zwaard in zijn handen. Daarmee hakt hij gaten in de fantasieën van mensen. Een klap met het zwaard van Monju en alle zwevers en fantasten staan weer stevig op de grond.’
‘Meester?’
‘Ja, Bodai.’
‘Waarom heeft het beeld bij ons in de meditatiehal geen zwaard?
‘Dat heeft hij wel, Bodai. De stok die voor hem op het altaar ligt is zijn zwaard.’
Schaterend van de lach zei de meester: ‘Een klap met de stok en je slaat een levensgroot gat in de fantasie en door dat gat sijpelt de werkelijkheid binnen.’