Vaak komt in boeddhistische teksten de uitspraak terug dat mensen met weinig intelligentie zich maar het beste kunnen beperken tot het uitvoeren van rituelen en het geven van donaties aan de boeddhistische gemeenschap. Meditatie is voor hen te moeilijk, dat kunnen ze beter overlaten aan mensen met een gemiddeld niveau van intelligentie. De slimmeriken hebben tenslotte zelfs geen meditatie nodig, zij begrijpen zo wel dat het wereldse bestaan wordt gekenmerkt door vergankelijkheid, zelfloosheid en onbevredigdheid. De tijden zijn echter veranderd en tegenwoordig moet iedereen slim zijn, of althans zijn uiterste best daarvoor doen. We maken ons dan ook allemaal zelf erg graag wijs dat we verschrikkelijk slim zijn en iemand van domheid betichten is vloeken in de kerk. Wat is dan eigenlijk intelligentie? Een onlangs verschenen boek van Kris Merckx probeert op deze vraag een antwoord te geven.
De intelligente ezel
Als je een geschiedenis schrijft dan veronderstel je eigenlijk dat het onderwerp waarover je schrijft in de loop van de tijd is veranderd. Waren de mensen vroeger minder slim dan nu, of misschien juist slimmer? Op de televisie wordt nog steeds een quiz uitgezonden met de titel “De slimste mens”. Soms wordt zelfs van iemand met bewondering vermeld dat hij of zij een aflevering van deze quiz heeft gewonnen. Zo iemand moet dus wel erg slim zijn. Nu valt daar wel het een ander op af te dingen. Om te beginnen is de winnaar van de quiz alleen maar slimmer dan de andere deelnemers en als je dit aantal vergelijkt met het totaal van de wereldbevolking is dit niet erg indrukwekkend. Zo’n winnaar kan alleen met recht zeggen dat hij of zij slimmer is dan enkele medemensen. Bovendien is de winnaar van de quiz er alleen in geslaagd een bevredigend antwoord te geven op enkele totaal zinloze vragen. Een winnaar van deze quiz is dus iemand met een goed geheugen, die een grote hoeveelheid triviale weetjes kent. Vaardigheden als een vierkantsvergelijking kunnen oplossen of je eigen schoenen kunnen strikken vallen hier niet onder.
Gelukkig begint het eerste hoofdstuk van het boek met de vraag “Wat is intelligentie?”. Direct daaronder vindt de lezer echter drie citaten van bekende wetenschappers, waarvan het laatste, van de Britse psycholoog Charles Spearman, nogal teleurstellend is. “In werkelijkheid is “intelligentie” een louter vocale klank geworden, een woord met zoveel betekenissen, dat het er uiteindelijk geen heeft”. Een andere bekende definitie is: “intelligentie is datgene wat intelligentietesten meten”. Deze staat overigens niet in het boek. Intelligentietesten meten over het algemeen patroonherkenning. Ondanks zijn slechte reputatie op dat gebied zou een ezel dus intelligent moeten zijn, want volgens het spreekwoord stoot hij zich niet een tweede keer aan dezelfde steen. Dat kan alleen maar doordat hij bij het zien van de steen het patroon herkent van de gebeurtenissen die zich afspeelden toen hij zich er de vorige keer aan had gestoten.
Als intelligentie veel te maken heeft met het kunnen herkennen van patronen, dan ziet het er slecht uit voor de volgende generaties. Lezen is immers het middel bij uitstek waarmee je patroonherkenning oefent en de jeugd vindt lezen niet meer interessant, de jeugd wil plaatjes kijken en filmpjes zien. Dat vinden de meeste ouders niet zo erg. Lezen is immers niet natuurlijk en we willen dat onze prinsjes en prinsesjes zich volgens hun eigen natuur ontwikkelen. Wat natuurlijk is, is immers goed. Het gevolg is dat deze prinsjes en prinsesjes het grootste deel van hun leven gebogen over hun mobieltje en hun spelcomputer doorbrengen. Dit is dan wel goed voor de hand-oogcoördinatie, maar fnuikend voor het herkennen van denkstructuren.
Meerdere soorten van intelligentie
Psychologen kwamen er volgens Merckx in de vorige eeuw al snel achter dat je het begrip intelligentie beter kunt begrijpen als je het opdeelt in verschillende soorten. Als eerste wordt in het boek Spearman genoemd, die algemene intelligentie onderscheidde van specifieke intelligentie. De laatste treedt alleen in een bepaalde context op. Zo kun je begrijpen waarom mensen die heel goed vierkantsvergelijkingen kunnen oplossen, soms moeite hebben om een gedicht te begrijpen. Toen sommige psychologen intelligentie heel breed begonnen op te vatten als het vermogen om een probleem op te lossen, was het hek van de dam. Louis L. Thurstone noemt maar liefst zeven soorten intelligentie (bladzijde 10). Ik weet nog goed dat sommige onderwijsadviseurs vonden dat op school elk van deze intelligenties moesten worden gestimuleerd. Ga er maar aan staan.
Zo langzamerhand is er een soort metafysica van de intelligentie ontstaan. Hiermee bedoel ik dat intelligentie wordt gezien als een eigenschap die niet alleen sommige mensen, maar alle mensen en niet alleen alle mensen, maar ook alle dieren en niet eens alle dieren, maar ook alle dingen moeten hebben. De schrijver lijkt hier wel voor te porren. Daardoor ontstaat de neiging om intelligentie te zien als een belangrijke universele factor, die niet langer is voorbehouden aan bepaalde soorten mensen en beroepen. Het gevolg is dat alle verschillende soorten mensen en beroepsgroepen hun eigen intelligentie krijgen en zo blijkt het zelfs cultuurgebonden.
Al gauw merkte men dat dieren ook problemen kunnen oplossen, ook al hebben ze daar zelf geen erg in, en daarom werd aan dieren ook intelligentie toegeschreven. Als een dier intelligent kan zijn, waarom dan niet een plant? Uiteindelijk begon men te spreken van intelligente software en intelligente dingen. We hebben nu slimme stofzuigers, slimme thermostaten en slimme telefoons. We zijn inmiddels zo aan dit woordgebruik gewend geraakt, dat we het functioneren van deze apparaten met ons eigen gedrag gaan vergelijken. Zo dom zijn we nu ook wel weer. In het boek wordt dit gepresenteerd als een voldongen feit, maar in feite houden we onszelf hiermee voor de gek. Als we zelf stofzuigen, dan nemen we bewust beslissingen. We kiezen er bijvoorbeeld bewust voor om bepaalde hoekjes wat langzamer en intensiever te doen en we hebben daar een bepaalde bedoeling mee. Een slimme stofzuiger kiest niets en heeft geen enkele bedoeling, hij staat aan of hij staat uit, dat is alles. Hij is helemaal niet slim en niets anders dan een apparaat met een boodschappenlijstje. Sommigen, ook de schrijver, menen dat een apparaat gelijkwaardig wordt aan een mens als je de boodschappenbriefjes maar ingewikkeld genoeg maakt.
Bruin denken
Het boek is een indrukwekkende poging om een globale geschiedenis van de intelligentie te beschrijven. Daarbij toont de schrijver een uitgebreide kennis van alles wat met intelligentie te maken heeft. Dit is echter alleen kennis vanuit een wetenschappelijk perspectief, waarbij intelligentie wordt gezien als een objectieve eigenschap van alles wat bestaat. Daarbij wordt menselijke intelligentie gezien als een eigenschap van de hersenen en dit zijn uiteindelijk ook dingen.
Merckx beschrijft hoe aan het begin van de vorige eeuw de zogenaamde Sapir-Whorf veronderstelling furore maakte. Deze theorie stelt dat ons denken wordt bepaald door onze taal. Het klopt echter niet met het wetenschappelijke perspectief. Onlangs werd er in Rotterdam voorgesteld om “pratende prullenbakken” te installeren. De vraag is nu of deze prullenbakken, die we al kennen van pretpark “De Efteling”, echt kunnen praten. Als dat zo is, dan gebruiken ze taal en moeten ze dus kunnen denken. Volgens de schrijver bepaalt de taal zelfs wat we waarnemen. Hij schrijft op bladzijde 55: “Dit alles wijst erop dat Homerus en zijn tijdgenoten de hemel daadwerkelijk waarnamen als bronskleurig en zee. Omdat het begrip “blauw” niet voorkwam in hun taal, was het voor hen ook onbestaand.” In verband hiermee noemt de schrijver op bladzijde 57 het fascinerende geval van de Pirahā indianen, die geen woorden hebben voor cijfers en getallen. Hun cultuur is daarom uiterst eenvoudig en alleen op het heden gericht.
Gegevensverwerking
Na een korte vermelding van een verondersteld verband tussen intelligentie en creativiteit, gaat de schrijver al gauw over tot een onderwerp dat hem blijkbaar zeer na aan het hart ligt: intelligentie als het verwerken van gegevens. Je kunt over de relatie tussen creativiteit en intelligentie van alles zeggen, maar weinig dat nieuwe inzichten oplevert. Het begrip “creativiteit” is immers zo mogelijk nog vager en verwarrender dan het begrip “intelligentie”. In verband hiermee valt ook dan vaak het woord “intuïtie”. Hoe deze factoren met elkaar samenhangen wordt op bladzijde 61 uitgelegd door de hersenen te vergelijken met een computer.
Als intelligentie ontstaat door het effectief verwerken van gegevens, dan zijn computers veel intelligenter dan mensen. Mensen verwerken volgens de wetenschap de gegevens die van de zintuigen afkomstig zijn in hun hersenen. Volgens de schrijver beleven we onze ervaringen dan ook niet met onze zintuigen maar in onze hersenen (bladzijde 64). Hoe het ook zij, een computer kan veel meer gegevens bewaren en verwerken dan een mens. Je zou je echter wel kunnen afvragen of het wel zo intelligent is om zulke grote hoeveelheden gegevens te verzamelen. Wat heb je aan gegevens waarvan je de betekenis niet kunt begrijpen?
De intelligentie van het voor de gek houden
Met de komst van de kunstmatige intelligentie zijn er ook verschillende methodes bedacht om de werkelijkheid te vervormen. De schrijver is er bijvoorbeeld van overtuigd dat een foto de werkelijkheid beter in beeld brengt dan een schilderij. Hij schrijft de bladzijde 73: “zelfs de meest realistische portretschilderijen konden niet tippen aan het realisme van een foto”. De schilders zijn het hier niet mee eens, ze weten dat foto’s een groot gebrek hebben aan diepte en helemaal niet realistisch zijn. Het zijn platte starre plaatjes. De werkelijkheid is immers de plaats waar we leven en die verandert voortdurend. Dit is de reden dat goede schilders kleine afwijkingen in het perspectief aanbrengen en daarmee leven en diepte introduceren in hun schilderijen.
Kris Merckx geeft in het tweede honderdtal bladzijde een uitgebreide geschiedenis van de ontwikkeling van de computer en het internet. Hij zet alle feiten nog eens op een rijtje en zo beseft de lezer welke ingrijpende veranderingen zich de laatste decennia allemaal hebben voorgedaan. Of wij door deze ontwikkelingen slimmer zijn geworden en ons leven beter hebben leren begrijpen, waag ik te betwijfelen. Het lijkt erop dat het allemaal voor veel mensen te ingewikkeld is geworden.
Deze mensen zouden misschien het boek moeten lezen. Het boek zelf is niet ingewikkeld, het is vlot en overzichtelijk geschreven. Ik heb er echter zelf niet van geleerd wat intelligentie eigenlijk is. Daarvoor had de schrijver zijn stof wat intelligenter moeten behandelen, dus met meer filosofische diepgang. Uiteindelijk blijkt hij onkundig te zijn van wat de Australische filosoof David Chalmers “the hard problem of consciousness” heeft genoemd: het feit dat we het bestaan van bewustzijn niet wetenschappelijk kunnen verklaren.
Whapai zegt
Geachte heer Hoogcarspel,
Ik ben een absoluut fan van uw (heerlijk uitgebreide) boekrecensies. Ook deze is weer een genot om te lezen, misschien zelfs wel meer dan het boek ;-). En te lezen valt er heel wat. Niet alleen over het boek. Zoals de paragraaf die begint met “Als intelligentie veel te maken heeft met het kunnen herkennen van patronen…”. Geweldig.
Met verwachtingsvolle groet.