Enige tijd geleden zond de cultuurzender ARTE een film uit over het leven van de historische Boeddha. In het tv-blad las ik de korte inhoud: “De jonge prins Siddhartha, ontevreden met zijn oppervlakkige luxeleven, besloot om familie en bezittingen achter te laten, de wildernis in te trekken en boeddhist te worden.”
Dit klinkt op zijn minst raar; prins Siddhartha die besloot om ‘boeddhist’ te worden…
Laten we even in de Pali-Canon, de meest oorspronkelijke teksten, zien hoe een volgeling van de Boeddha wordt genoemd.
Op het einde van veel suttas vinden we volgend vers dat uitgesproken wordt door de persoon (of personen) tot wie de Boeddha de toespraak richtte:
“Voortreffelijk, heer Gotama, voortreffelijk!
Het is alsof iemand wat omvergeworpen was, weer overeind heeft gezet, wat verborgen was, onthuld heeft, iemand die verdwaald was, de weg heeft gewezen en een olielamp in de duisternis heeft gebracht, zodat zij die ogen hebben vormen kunnen zien.
Daarom neem ik mijn toevlucht tot de Verhevene Gotama, tot de Dhamma en tot de gemeenschap van monniken; laat de heer Gotama mij vanaf vandaag voor de rest van mijn leven als lekenvolgeling beschouwen, die zijn toevlucht genomen heeft.” ( Subha-Sutta DN 10 )
Zij noemden zichzelf dus ‘volgeling van de heer Gotama’. In dezelfde teksten worden de lekenvolgelingen van de Boeddha, door de bevolking, ‘de in het wit geklede huishouders’ genoemd (Kandaraka-Sutta MN 51 en Maha-Vacchagotta-Sutta MN 73).
En toch zijn diegenen die het gedachtegoed van de Boeddha volgen zichzelf boeddhist beginnen noemen.
Door de hedendaagse verscheidenheid aan scholen en strekkingen volgt er gewoonlijk, als je, je als boeddhist kenbaar maakt, ook de traditie en als het nog even kan de subtraditie waartoe je behoort.
[bijvoorbeeld: Tibetaanse traditie: Kagyu, Gelug of een andere school en dan nog die of die lama of rinpoche, of in de zen traditie: rinzai of soto en dan nog die of die roshi ].
Het is zoals in het leger: naam, nummer en rang.
Handig, zo weet je direct tot welke groep de ander behoort; welke teksten als belangrijk worden beschouwd en welke niet.
Sedert ik toevlucht genomen heb, noem ik me nu al zo’n dertig jaar volmondig ‘boeddhist’; maar met de jaren ben ik aan dit woord beginnen twijfelen. Daarom stel ik me, als dit ter sprake komt, liever voor als ‘volgeling van de Dhamma’.
Zelfs niet als volgeling van de Boeddha; want op verschillende plaatsen in de Maha-Parinibbana-Sutta ( DN 16 ) zegt de Verhevene immers dat de Dhamma het toevluchtsoord voor zijn volgelingen is en niet zijn persoon:
“Daarom moeten jullie in je leven jezelf tot eiland zijn; jezelf tot toevlucht zijn en niemand anders tot toevlucht hebben. Laat de Dhamma jullie tot eiland zijn, laat de Dhamma jullie tot toevlucht zijn en niet iets anders.”
Ook drukt de Boeddha, in dezelfde sutta, Ananda op het hart dat zijn volgelingen na zijn dood niet moesten denken dat zijn Woord vergaan was en dat zij geen meester meer hadden:
“De Leer (Dhamma) die door mij onderwezen en uiteengezet is, die zal na mijn heengaan jullie leraar zijn.”( DN 16 )
Als we dus toevlucht nemen zouden we, de woorden van de Boeddha indachtig, enkel toevlucht moeten nemen tot de Dhamma. De historische Boeddha en de Sangha kunnen ons als voorbeeld dienen; maar de enige toevlucht is de Dhamma [ Wie mij ziet, ziet de Dhamma; wie de Dhamma ziet, ziet mij. SN III 120 ].
En dan stelt zich de vraag: “Wat omvat de Dhamma?”
Hierop antwoordt de Boeddha:
“De Dhamma is door mij onderwezen zonder onderscheid te maken tussen exoterische en esoterische leringen [exoterische = leringen voor iedereen en esoterische = leringen voorbehouden aan ingewijden]. De Voleindigde heeft geen gesloten vuist waarin hij, zoals veel leraren, leringen verborgen houdt.” ( DN 16 )
Heel de Dhamma is dus, zei het in geredigeerde vorm, terug te vinden in de oudst bewaarde teksten, de Pali-Canon. Dichter bij de oorspronkelijke woorden van de Boeddha kunnen we niet komen.
Ook moeten we niet op zoek gaan naar, voor latere, meer intelligente generaties, verborgen teksten: “De Voleindigde heeft geen gesloten vuist waarin hij leringen verborgen houdt.”
Thich Nath Hahn zegt hierover in zijn boek “Adem is bewustzijn”:
“Als we de latere sutras bestuderen, moeten we niet nalaten de fundamentele ‘bron’-teksten [=Pali-Canon] ernaast te leggen om de diepte ervan te ontdekken. Het zaad van alle belangrijke ideeën uit het mahayana ligt verborgen in deze ‘bron’-suttas. (…)
Als we op de beide reuzenvleugels van de mahayana vogel blijven zitten, vliegen we waarschijnlijk ver weg en verliezen we alle contact met de oorspronkelijke bron waaruit de vogel oprees.”
Maar de in het westen bekende Japanse boeddhistische geleerde Daisetsu Teitaro Suzuki, beter bekend als D.T. Suzuki (auteur van ‘An introduction to Zen Buddhism’ 1954) is een andere mening toegedaan en schrijft in zijn “Outline of Mahayana Buddhism” (London 1907 pag. 15):
It doesn’t matter if the Mahayana sutras can be historically linked to the Buddha or not; since Mahayana is a living tradition on his own and its teachings are followed by millions of people.”
[ Het speelt geen rol of de Mahayana sutras historisch terug te brengen zijn tot bij de Boeddha; want de Mahayana traditie is een levende traditie op zich met miljoenen volgelingen.]
Dit brengt mij de voorspelling en waarschuwing van de Boeddha in herinnering, zoals geschreven staat in de Ani Sutta ( SN 20.7 ):
“Lang geleden monniken, hadden de Dasaraha’s een trom genaamd de Samenbrenger.
Toen deze versleten raakte, brachten de Dasaraha’s een andere pen aan.
Zo kwam er een moment dat de oorspronkelijke klankkast volledig verdwenen was. Er bleef niets anders over dan een verzameling pennen.
Net zo, monniken, zullen de monniken in de toekomst worden.
Wanneer de leerredes uitgesproken door de Voleindigde gereciteerd worden, zullen zij er niet naar luisteren. Maar wanneer er leerredes, door dichters gemaakt, met fraaie klinkers en medeklinkers, geschapen door buitenstaanders worden uitgesproken en gereciteerd door hun leerlingen; dan zullen zij ernaar luisteren, zullen zij hun oor eraan lenen.
Aldus, monniken, zullen de leerredes, uitgesproken door de Voleindigde, die diep zijn van betekenis, die in verband staan met de leegte, verdwijnen.”
Deze woorden van de Boeddha zijn niet langer een voorspelling.