Meteen na aankomst kroop ie onder mijn huid. De armzalige woonboot recht tegenover onze heerlijke vakantiestek aan het Friese water. Twintig meter lange verwaarlozing en verkommering. Het ding moest daar al minstens twee of drie decennia aan zijn lot zijn overgelaten. Moest ik op zo’n stuk wrakhout uitkijken in dit weergaloos mooie watergezicht? Nou, dan kijk je toch een andere kant uit? Nee, juist niet. Ik zag mijn opwinding en mijn irritatie en besloot mijn aandacht eens zo waardevrij mogelijk op het object van mijn frustratie te richten.
Ja, ik moest toegeven, het geval stond op instorten. De elementen hadden al in een verregaand stadium vat gekregen op het bouwsel. Ooit had het royaal onderdak gegeven aan mensen die van het water hielden en van de luchten hier. Van de weidsheid van het landschap van het steeds wisselende licht op de biezen en het gras. Maar nu was er alleen een groezelig en gehavend omhulsel dat aftands bezig was naar de verdommenis te gaan.
Wat ik zag was een verticale afgebladderde lattenwand met daarin vijf dode vensters en een ooit elegante witte toegangsdeur met zes kleine raampjes in het bovendeel. Helemaal links een klapraampje, waarschijnlijk van de WC. Tussen wc-raam en deur twee dubbele ramen, waarschijnlijk slaapkamers. Links van de deur een grotere dubbele raampartij van de vroegere huiskamer waar nog latjes van een markies te bespeuren vielen. Helemaal rechts nog een enkel smal raam. Langs de hele bovenkant een latten-aftimmering die ooit wit geweest was, maar nu gebladderd en aangevreten door mos en het weer. Wonderlijk, het glas zat er nog in, behalve van het raam dat het dichtst bij de deur zat. Er was grijzig hout in gezet dat helemaal verweerd was. Waar wel glas was, kroop van onderuit een aantasting van bruine aanslag naar boven.
De eenden en andere watervogels trokken zich niets van deze bouwval aan. Ze trokken hun spoor door het water en dat zag er vóór, bij en na de boot echt niet anders uit. En een buizerd (muzefalk in het Fries) nam even unverfroren op de bouwval plaats als was het een historische eik.
Bij de juiste lichtval zag je ook het bruine water naar boven kruipen in de buitenste lattenwand. Nu nog trok het oprukkende vocht op ongeveer een derde van het oppervlak een roestige sidderstreep als betrof het een slechte coronagrafiek. De ooit witte kozijnen oogden grauw en uit balans. Maar het ergst was het plankier eraan toe waarover ooit de trotse bewoners hun elegante voordeur hadden betreden. Er staken onder de ramen alleen nog wat stompen en latten uit. De vlonder die rechtsom de boot met het vaste land verbindt, was compleet ingestort en hing uit zijn verband, scheefgezakt in het water.
Maar goed kijkend, zag ik iets heel gewoons dat ik onmiddellijk als een wonder herkende.
Links onder het raam had gras wortel kunnen schieten en was uitgegroeid tot een flinke groene pollenbundel en wat zag ik verder? Iets terzijde van het rechterraam was vanuit het ingezakte plankier een flinke struik met frisse groene blaadjes ontstaan. Uit het water opgeschoten tussen de planken. Voort speurend ontwaarde ik ook nog, rechts van de woonboot, iets wat ooit een roeibootje was geweest en vrijwel door biezen en andere begroeiing aan het oog onttrokken, zolang lag het er al. De natuur begon de karkassen te omvatten…
Een tweede wonder diende zich aan. Eenmaal gezien, werd de woonboot iets waarvoor ik genegenheid begon te voelen. Liefde voor een wrakke woonboot? Ja toch zoiets. Irritatie en oordelen losten op. Het verkommerde schepsel woonboot had een andere dimensie gekregen gewoon door het te zien zoals het was.
Olga van der Linden. zegt
Hoi Dick,
Wat een heerlijk stukje om te lezen op de vroege ochtend. Het transformeert mijn slechte opstaan in een vrolijk gemoed. Dank hiervoor. Dit kun je beter lezen dan al het slechte nieuws in de wereld iedere dag.
Dank dank Olga.