‘Hij heeft zo’n zweepje. Een kort paardenzweepje, maar dan met een leren handje eraan. Het stokje van het zweepje gaat nog een beetje in het handje door, dus het ding is venijnig. Ik had het vast en speelde er een beetje mee. Ik kletste een beetje op zijn rug. Maar ik voelde het onmiddellijk opkomen. Die behoefte om steeds wat harder te slaan. Net zoals bij die pizzasnijder van ‘m. Dat pinwheel. Ik liet het losjes over zijn benen rollen, maar ik wilde doordrukken. Iets in mij wil doordrukken.’
‘Ik was me bewust van de innerlijke dialoog. Er zit in iets in mij dat pijn wil doen, dat geweld wil gebruiken. Gelukkig was die aanwezigheid niet nieuw voor mij. Ik zit lang genoeg op het kussen om ervan doordrongen te zijn. En we hebben het er vaak over gehad tijdens de Great Sangha Gatherings op Ameland. Daar konden we het beoefenen, onderzoeken en inzien: ik ben in staat om iemand te verwonden, ja, te vermoorden zelfs. Dat is niet louter een slap theorietje. In meer subtiele vormen doe ik het zelfs al, verwonden. Dus ze was geen onbekende toen ze zo omhoog kwam, terwijl ik met dat zweepje zijn lichaam beroerde.’
‘Weet je, ik denk dat ook dit weer voortkomt uit dat ijzersterke verlangen. Dat ontzettende wilskrachtige, maar ook zo subtiele (want niet altijd even makkelijk te herkennen) verlangen. Om de waarheid te kennen, om de waarheid te bezitten. Iets in mij is bereid daarvoor geweld te gebruiken. Liever nog dan de machteloosheid aangaan, die mij vertelt dat ik altijd net naast de waarheid grijp, mijn hele leven lang.’
‘Tegelijkertijd natuurlijk dat andere, dat gelijk ‘sorry’ piept zodra hij een krimp geeft bij het neerkomen van de zweep. De pijn die ik dan zelf ervaar, die door mijn lichaam schiet. Want hij is een mens, een mens, A., zoals jij en ikzelf. Ik voel zijn lichaam, ik zie zijn aangezicht, dat ik niet anders dan lief kan hebben. God… Het zit in mij, allemaal.’
Marloes Lasker.