Als je het allemaal niet meer weet, zoals ik, is het net alsof je de hele tijd ‘sst’ zegt tegen je gedachten. Niet letterlijk hoor, bij wijze van spreken.
In werkelijkheid zeg ik nooit ‘sst’ tegen mijn gedachten. Ik heb ook niet meer de behoefte om ze te sussen of te bezweren. Juist niet, van mij mogen ze tot wasdom komen. Losse gedachten, associatieve ketens, hele kaartenhuizen, niets is mij te dol.
Maar echt serieus nemen kan ik ze niet meer. Ik luister naar ze zoals ik naar een kind luister, naar een fantast, een dwaas, een demagoog, een verkoper, een acteur of een zatlap.
Dat geldt ook voor de gedachten die ik hierboven heb opgeschreven en misschien ook voor de gedachten die ik hieronder ga opschrijven, dat weet ik nog niet.
Oefeningen in stilte (silentie), aandachtigheid (mindfulness) of eenpuntige concentratie (samadhi) om de geest tot rust te brengen of leeg te maken, zijn aan mij niet besteed. Man, ik kan mijn handen niet eens tot rust brengen, ze blijven maar gaan.
Liever dan ze tot onbeweeglijkheid te dwingen geef ik mijn handen iets te doen. Een speeltje om mee te friemelen en je hebt er geen kind meer aan.
Liever dan mijn verstand tot onbeweeglijkheid te dwingen geef ik het iets te doen. Een puzzel om over na te denken en je hebt er geen kind meer aan.
Niet-weten is een fopspeen voor de geest.