Een dogma is volgens Van Dale een vastomlijnd, aan geen redenering meer onderworpen geloofsartikel. Dogmatisch betekent geen tegenspraak duldend. Dogmatisme is het vooropstellen van en vasthouden aan dogma’s.
Verstopt in deze woordenboekdefinities zit een typisch westers verlichtingsideaal, namelijk het geloofsartikel dat er ook niet-dogmatische kennis mogelijk is, bijvoorbeeld wetenschappelijke, die wel voor rede vatbaar is.
Verstopt in dit ideaal – het lijkt wel een matroesjka – zitten nog eens twee dikke dogma’s: dat gefundeerde kennis mogelijk is en dat de rede het instrument bij uitstek is om de fundering te leggen. Volgens filosofen is de rede een verstandelijk vermogen tot logisch redeneren zijn dat zich bedient van een betrouwbaar instrument voor kennisvermeerdering, logica geheten.
Of dat allemaal waar is laat ik graag in het midden. Agnose is nou eenmaal de weg van het midden.
Niet in de zin van de gulden middenweg waarop je uit principe of omwille van andermans of eigen geluk angstvallig de uitersten vermijdt maar in de zin van in het midden laten: definitieve uitspraken vermijden.
Niet met opzet, omdat het ergens goed voor zou zijn, maar uit lamheid – de lacherige, landerige gelatenheid die na verloop van tijd ontstaat wanneer er in je denken niet één definitieve uitspraak overeind blijft.
Zelf gebruik ik het woord dogma in ruimere zin voor iedere pretentie iets of juist niets te weten of te kunnen weten. In deze zin is niet-weten net zomin dogmatisch als antidogmatisch. Terecht: een leerstuk over de onwenselijkheid van dogma’s zou gewoon het volgende dogma zijn.