Degene naar wie dit dagblad genoemd is, Gautama Boeddha, kreeg een keer bezoek van de rondtrekkende religieus onderzoeker Uttiya. Er volgt een vriendelijke begroeting en na wat small talk komt hij er bij zitten. Het moment is nu daar en hij vraagt: ‘Eerbiedwaardige Gotama, is de wereld eeuwig? Is alleen dit waar en al het andere onzinnig?’
‘Dit Uttiya heb ik niet verklaard: dat de wereld eeuwig is en dit alleen waar is en al het andere onzinnig.’
Daar zittend sondeert hij de leer van de Boeddha nog een paar keer:
‘Wat dan, eerbiedwaardige Gotama, is de wereld oneindig of eindig, is dit waar en al het andere onzinnig?
– zijn levensprincipes en lichaam hetzelfde of verschillend, is dit waar en al het andere onzinnig?
– bestaat de tathagata (de zo gekomene/zo gegane) na de dood of niet, is dit waar en al het andere onzinnig?’
Uttiya lijkt nu niet op het antwoord te wachten, en hij stelt nu ook dubbele vragen. Op zich maakt hij het de Boeddha makkelijk want die kan nu op alle vragen een combinatieantwoord geven.
‘Dat alles, Uttiya, heb ik niet verklaard: dat de wereld eindig is … tathagata na de dood of niet. Dat een van deze verklaringen de enige ware is en al het andere niet.’
‘Maar hoe zit het dan, eerbiedwaardige Gotama? Op al mijn vragen hebt u gezegd dat u het zo niet verklaard heeft. Wat verklaart de eerbiedwaardige Gotama nu eigenlijk feitelijk?’
‘Uit directe kennis, Uttiya, heb ik de dhamma aan mijn discipelen onderwezen voor de zuivering van wezens, voor het overwinnen van verdriet en weeklacht, voor het vernietigen van pijn en leed, voor het bereiken van het juiste pad en voor de verwezenlijking van nibbana.’
‘Maar als de eerbiedwaardige Gotama vanuit directe kennis de dhamma aan zijn discipelen onderwijst voor de zuivering van wezens, voor het overwinnen van verdriet en weeklacht, voor het vernietigen van pijn en leed, voor het bereiken van het juiste pad en voor de verwezenlijking van nibbana, zal dan de hele wereld daardoor ontsnappen (letterlijk; eruit geleid, gedragen), of de helft ervan, of een derde deel ervan?’
Op deze woorden bleef de Gezegende stil.
Toen kwam de volgde gedachte op bij de eerwaarde Ananda: ‘Laat de rondtrekkende onderzoeker Uttiya geen schadelijke mening vormen door te denken: ”Toen de kluizenaar Gotama door mij de hoogst belangrijke vraag gesteld kreeg, klapte hij dicht en gaf geen antwoord – waarschijnlijk kon hij dat niet.” Maar een dergelijke zienswijze zou Uttiya voor een lange tijd schade en leed berokkenen.’
Daarom richtte de eerwaarde Ananda zich tot Uttiya met de woorden: ‘Ik zal u een vergelijking geven want met behulp van een vergelijking kunnen intelligente mensen de betekenis begrijpen van wat er gezegd is.’
‘Vriend Uttiya, stel er is een grensstad van de koning, met sterke wallen en belegeringstorens op sterke funderingen en met maar één poort. Er is ook een poortwachter, die intelligent, ervaren en voorzichtig is, die onbekende mensen buiten houdt en alleen diegenen die bekend zijn toelaat. Die poortwachter loopt langs het pad dat de stad geheel omringt, en terwijl hij dat doet, bemerkt hij in de wallen geen enkel gat of opening, zelfs niet een die groot genoeg is voor een kat om doorheen te glippen. Hoewel hij niet weet hoeveel schepsels de stad binnenkomen of verlaten, weet hij toch dit: Ieder schepsel dat de stad binnenkomt of verlaat, kan dit alleen maar doen door deze poort.’
‘Op dezelfde wijze vriend Uttiya, is de tathagata niet geïnteresseerd of de hele wereld daardoor zal ontsnappen of de helft ervan of een derde deel. Echter, de tathagata is zich ervan bewust dat wie er ook ontsnapt is, nu ontsnapt en zal ontsnappen aan de wereld, dat alleen gedaan heeft, doet of zal doen door de verwijdering van de vijf hindernissen (nivarana) die de geest bezoedelen en het begrip verzwakken. Waarbij ze hun geest stevig vestigen in de vier grondslagen van oplettendheid (satipathana) en de zeven factoren van verlichting (bojjhanga) in hun ware aard ontwikkelen. Dezelfde vraag, vriend Uttiya, die je de Gezegende eerder hebt gesteld, heb je hem opnieuw, op een andere manier gesteld.’
Volgens een later commentaar bleef de Gezegende stil omdat de vraag gebaseerd was op een verkeerde zienswijze van een wezen, in ignorantie over de vijf ophopingen waar aan gehecht wordt (panca upadana khandha) onverlichte wezens zijn hieraan gehecht.
Maar dan valt alsnog op dat pas in derde instantie de Boeddha met zwijgen reageerde op dit type vraag van Uttiya. Soms is geen antwoord geven het beste wat je kan doen voor een vraagsteller. In de jaren tachtig heb ik Sogyal rinpoche eens gevraagd hoe je een goede leraar kan herkennen. Ik was namelijk naarstig op zoek naar iemand die me kon helpen met de voor tachtig procent uit nutteloze chaos bestaande inhoud van mijn denken. Hij keek me aan maar antwoordde niet. Voor mij een bevestiging dat ik zelf maar zo goed en zo kwaad het gaat de boel moest gaan schiften.
Een kleine toelichting op de genoemde kernbegrippen:
-Vijf nivarana’s: hinderende geestestoestanden te weten: zinnelijk verlangen, kwaadwilligheid, luiheid en traagheid, rusteloosheid/ gejaagdheid/ bezorgdheid, sceptische twijfel.
-Vier satipathana: 1 oplettendheid bij al het fysieke van het lichaam, 2 gewaar zijn van de gevoelens in lichaam en psyche, 3 het opletten op de al dan niet bevorderlijke aard van het denken en de grondige aandacht bij het overdenken van de diepere waarheid (dhamma).
-Bojjhanga: oplettendheid, onderzoek van de werkelijkheid, inzet, verrukking, kalmte, concentratie en gelijkmoedigheid.
Waarom Ananda hier niet gewoon het nobel makende achtvoudige pad noemt is een vraag. De zeven factoren van verlichting zijn in ieder geval wel present in iemand die het Pad aan het gaan is. Op internet bij bijvoorbeeld Sleutel tot inzicht kan ieder verder zijn licht opsteken en neuzen in het verrassende lexicon van Boeddha’s leer.
– Pancauppadanakhanda: De vijf zijn lichaam, herkenning/herinnering, gevoel en emotie, wil/ karakter-neigingen, bewustwordingen. Bijna alle misverstanden over de leer van de Boeddha, zowel bij zijn leven als in de latere ontwikkelingen zijn terug te voeren op gehechtheid aan en meningen over de vijf groepen van verschijnselen waaraan gehecht wordt. Ook in die paar aspecten waarin leerlingen van grote voertuig of leer van de ouderen (mahayana, theravada) verschillen van inzicht.
In sommige heilsleren ben je helemaal afhankelijk van de goedwillende redding door een of ander opperwezen. In bepaalde christelijke theologieën is dat bijvoorbeeld door het bloed van Jezus. In het Reine Land is vertrouwen in Amitabha Boeddha het panacee. Zelfs als je een heilige vermoord kan je, als je maar in Amitabha gelooft, opgaan in de zuivere verblijfplaatsen! Helemaal duidelijk wordt het mij niet maar het idee van een of meer, dan wel een horde bodhisattva’s die de verlichting van andere wezens wel even gaan regelen lijkt ook in het Tibetaanse boeddhisme voor te komen. Het idee dat ik iemand anders, of iemand anders mij verlicht kan maken gaat er bij mij niet in. Of deze bodhisattva’s nu rondzweven of lopen, het is mij onduidelijk hoe dit verlicht maken van een ander in zijn werk gaat. Ieder gaat zijn eigen weg. Boeddha’s geven alleen de juiste richting aan en sporen je aan.
Daarnaast heeft niemand ook ooit maar een poging gedaan om mij uit te leggen hoe je een pissebed, stofmijt of bacterie in dit allemaal-tegelijk-verlicht worden plan betrekt. En als dat kan, waarom heeft Gotama Boeddha dat dan niet voor ons geregeld? Zelfs als communicatie op zich geen probleem is, zoals in de mensenwereld, zijn er genoeg bij wie de interesse en aandacht voor de leer duidelijk suboptimaal is. En zonder intentie en inzet is niet iets op te bouwen. Het ‘alle-wezens- helpen-de-verlichting-te- bereiken’ plan komt op mij dus als grootspraak over. Maar misschien dat een lezer mij op andere gedachten kan brengen.
Wat betreft de parabel van de weg die uit de stad leidt; de uitspraken van de Boeddha in het Pali Canon, de oudste in doorlopend gebruik zijnde compilatie van zijn uitspraken, maken duidelijk dat zijn leer een doe-het-zelf-pad is. Waarin al gaande inzichten ontstaan en de betere vergezichten komen. De waarheid is de zoetste smaak en als jonge padvinders er op uit gaan om dat pad, dat opwaarts leid, te zoeken is pas een echt avontuur. Het is een vrije leefstijl, die heel vrolijk makend is. Lekker zelfredzaam en zonder overmatige autoriteit toe te kennen aan leraren en teksten. Als je een echte vriend bent, gul, en een paar echte vrienden tegenkomt op je route, is het een waarlijk feestelijke tijd.
De door mij bewerkte tekst komt uit de Anguttara Nikaya, een selectie uit Pali vertaald door Nyanaponika Mahathera, in de sectie met tien onderwerpen, sutta 148. In Nederlandse vertaling van Dhammaviranatha, Boeddhayana uitgeverij en is nog in druk. A. P. Bhuddhadatta’s woordenboek heb ik ook gebruikt.
P.S. de naam van de religieuze zwerver Uttiya komt ook op andere plaatsen voor in de Pali literatuur, wellicht is het dezelfde persoon. Uttiya was de zoon van een Brahmaan in Savatti. Al jong ging hij op zoek naar ‘het doodloze’. Hij hoorde de Boeddha eens preken, maar, omdat zijn deugdzaamheid nog onzuiver was, kon hij zijn doel toen niet bereiken. Later mediteerde hij op een specifiek voor hem gegeven lering van de Boeddha. Hij werd tijdens die meditatieperiode ziek maar uit angst te falen zette hij alles op alles en werd een arahant.
In de tijd van Siddhattha Boeddha, de boeddha met dezelfde naam familienaam maar die zich negen boeddha’s eerder manifesteerde, zegt men hier was hij een krokodil en toen hij zag hij dat de Boeddha de rivier wou oversteken bood hij zijn rug aan en bracht hem over.
Ten slotte een tekst uit de sutta over de waarde van vriendschap:
‘Omdat hij hoffelijk is naar anderen wordt hij ook zelf hoffelijk behandeld; omdat hij anderen respecteert, wordt hij ook gerespecteerd; hij geniet roem en faam: hij die zijn vrienden niet bedriegt.‘
Veel liefde en geluk voor iedereen!