Beste Hans,
Laatst zei een vriendin tegen mij: ‘Ik ben er heilig van overtuigd dat wij een opdracht hebben te vervullen in dit leven.’ Daarop antwoordde ik naar waarheid: ‘Nou, ik niet.’ Einde gesprek. Mijn vriendin was beledigd, ik voelde me opgelaten en het werd niet meer gezellig. Is dit nou niet-weten?
Beste X,
Nee, dit is geen niet-weten, het is een gebrek aan gesprekstechniek. Of een gebrek aan belangstelling, dat kan ik niet beoordelen.
Ikzelf ben er ook niet van overtuigd dat wij een opdracht hebben te vervullen in dit leven. Ik ben er ook niet van overtuigd dat wij geen opdracht hebben te vervullen in dit leven. Ik weet het gewoon niet.
Niet-weten is een uitgangspunt. Vertrekpunt voor een gesprek dat nog alle kanten op kan en steeds alle kanten op blijft kunnen.
Weten is grenzen trekken en sluiten, niet-weten is grenzen zoeken en overschrijden.
X: Wat had ik dan moeten zeggen?
H: Gesprekken lopen dikwijls dood omdat mensen alleen maar dingen zeggen. Misschien had je moeten zwijgen om haar de gelegenheid te geven haar idee toe te lichten.
Of misschien had je dingen moeten vragen. In plaats van ‘Nou, ik niet’ te zeggen, had je bijvoorbeeld kunnen vragen:
Wat is jouw opdracht in dit leven?
Wat denk jij dat ik denk dat jouw opdracht is in dit leven?
Wat is volgens jou mijn opdracht in dit leven?
Wat denk jij dat ik denk dat mijn opdracht is in dit leven?
Waarop baseer je de overtuiging dat wij een opdracht hebben in dit leven?
Wie is volgens jou de opdrachtgever?
Wat als je niet weet wat je opdracht is in dit leven?
Kan je ook meerdere opdrachten hebben in dit leven?
Als ik jou tien jaar geleden naar je opdracht had gevraagd, zou je dan hetzelfde hebben geantwoord als nu?
Hoe voelt het als je je voorstelt dat wij géén opdracht in dit leven zouden hebben?
Zou het onze opdracht kunnen zijn om te leven zonder opdracht?
Of zoiets. Om te beginnen.
X: Vragen stellen is het devies.
H: Niet-weten is geen devies, dat is het mooie eraan. Je hoeft geen vragen te stellen, het kán. Als ze tenminste in je opkomen. Als je er tenminste zin in hebt.
X: Ik weet eerlijk gezegd niet of ik nog wel zin heb om met mijn vriendin over dit onderwerp te praten.
H: Ik dacht al zoiets.
X: Ik weet eerlijk gezegd niet of ik nog wel zin heb om met haar te praten.
H: Weet je het niet of wil je het niet weten?
X: Dat laatste, ben ik bang.
H: Misschien moet je dát wel met haar bespreken.
X: En anders?
H: Houdt het op.