Steeds wanneer de betrouwbaarheid van onze kennis in het geding is, doen zich vicieuze cirkels en ketens voor.
Om een gedachte te rechtvaardigen moet je terugvallen op andere gedachten die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een filosofische stelling te rechtvaardigen moet je terugvallen op andere stellingen die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een wetenschappelijke theorie te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere theorieën die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een gebeurtenis te verklaren moet je terugvallen op oorzaken die je ook weer moet verklaren.
Om een handeling te verklaren moet je terugvallen op redenen die je ook weer moet verklaren.
Om een daad te rechtvaardigen moet je terugvallen op motieven die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een opvatting te rechtvaardigen moet je terugvallen op fundamentelere opvattingen die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een geloof te rechtvaardigen moet je terugvallen op een dieper geloof dat je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een norm, waarde of ideaal te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere normen, waarden en idealen die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een juridische wet te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere wetten die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een motto of principe te rechtvaardigen moet je terugvallen op hogere motto’s en principes die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een voorschrift of verbod te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere voorschriften en verboden die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een begrip te verklaren moet je terugvallen op andere begrippen die je ook weer moet verklaren.
Om een woord te definiëren moet je het omschrijven in woorden die je ook weer moet definiëren.
Om een wiskundig theorema te rechtvaardigen moet je terugvallen op andere theorema’s die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een algemeenheid (de wereld, het leven, de mens, het denken, een organisatie, een organisme, een orgaan of een organel…) te verklaren moet je terugvallen op algemenere algemeenheden die je ook weer moet verklaren.
Om een redenering te rechtvaardigen moet je terugvallen op een logica (tweewaardig, driewaardig, meerwaardig, discreet, fuzzy, intuïtionistisch, modaal, dialogisch, paraconsistent…) die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een hypothese te toetsen moet je terugvallen op een toetsingscriterium (verifieerbaarheid, falsifieerbaarheid, meetbaarheid, nut, consistentie, coherentie, consensus…) dat je ook weer moet toetsen.
Om een autoriteit (staat, kerk, bijbel, god, ratio, gezond verstand, empirie, wetenschap, opleiding, ervaring, hoofd, hart, buik, onderbuik, gevoel, intuïtie, instinct…) te rechtvaardigen moet je terugvallen op hogere autoriteiten die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om je kenvermogen (verstand, vernuft, brein, geest, intellect, vindingrijkheid, voorstellingsvermogen, geheugen, genie…) te begrijpen moet je gebruik maken van datzelfde kenvermogen.
Om het gebruik van natuurlijke taal voor het uitdrukken van kennis te rechtvaardigen moet je opnieuw gebruik maken van natuurlijke taal.
Om het gebruik van symbolische taal voor het uitdrukken van kennis te rechtvaardigen moet je gebruik maken van een hogere symbolische taal of van natuurlijke taal.
Iedere poging om onze kennis volledig te funderen verzandt in dit soort regressies.
In de filosofie heet dit het regressieprobleem.