1. Lente
Twee kinderen zijn buiten aan het spelen.
In een sloot zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken.
‘Kijk!’ roepen ze opgetogen.
Later zien ze in de eetkamer een bromvlieg tegen het raam botsen.
‘Kijk!’ roepen ze opgetogen.
2. Zomer
Een meester maakt een ommetje met een leerling.
In een sloot zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken.
‘Een schaatsenrijder ziet wel de oppervlakte maar niet de diepte’, zegt de meester.
‘Bedoelt u dat je altijd verder moet kijken dan je neus lang is?’ vraagt de leerling.
Later zien ze in de eetzaal een bromvlieg tegen het raam botsen.
‘Een vlieg ziet wel de diepte maar niet de oppervlakte’, zegt de meester.
‘Bedoelt u dat je nooit verder moet kijken dan je neus lang is?’ vraagt de leerling.
3. Herfst
Twee meesters maken een ommetje.
In een sloot zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken.
Ze zeggen niets.
Later zien ze in de eetzaal een bromvlieg tegen het raam botsen.
Ze zeggen niets.
4. Winter
Twee bejaarden zitten televisie te kijken.
In een natuurprogramma zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken.
‘Kijk!’ roepen ze opgetogen.
Later zien ze in de eetzaal een bromvlieg tegen het raam botsen.
‘Kijk!’ roepen ze opgetogen.