‘Natuurlijk is er best iets te vinden over niet-weten, maar het is me allemaal te hoog van de toren, te zondags, te plechtig, te zalvend, te geleerd, te zweverig, te gelikt, te braaf, te lief, te zacht, te zoet – te roze.’
Ik zocht me rot en vond…
In een brief van 20 oktober 1936 aan zijn dochter Scottie schrijft de Amerikaanse auteur van The Great Gatsby, F. Scott Fitzgerald (1896-1940):
‘Als je iets te zeggen hebt, iets dat naar jouw gevoel nog door niemand echt gezegd is, moet je het zo wanhopig graag willen zeggen dat je een manier vindt die nog niemand vóór jou gevonden heeft.’*
* ‘If you have anything to say, anything you feel nobody has ever said before, you have got to feel it so desperately that you will find some way to say it that nobody has ever found before.’
Dat was zo ongeveer de situatie waarin ik me bevond aan het eind van het eerste decennium toen ik over niet-weten begon te schrijven en mijn eerste website over dit oude hangijzer lanceerde.
Op dat moment wist ik van binnenuit hoe het voelde en wat het inhield – niemand kon me daarover nog iets wijsmaken – maar verder had ik geen idee wat me overkomen was.
Daarom zocht ik naar getuigenissen van mensen die hun denken op dezelfde manier onderuit hadden zien gaan als ik.
Ik zocht naar zielsverwanten, metgezellen, wapenbroeders, bluesbroeders, lotgenoten, speelgenoten, reisgenoten of hoe je ons ook noemen wil.
Ik zocht naar literatuur die mijn ontsteltenis adequaat verwoordde.
Ik zocht me rot en vond – niets.
Kill your darlings
Natuurlijk was er best iets te vinden over niet-weten, maar het was me allemaal te hoog van de toren, te zondags, te plechtig, te zalvend, te geleerd, te zweverig, te gelikt, te braaf, te lief, te zacht, te zoet – te roze.
Het was me niet bruut genoeg, niet banaal genoeg, niet bezopen genoeg, niet bezeten genoeg, niet bitter genoeg – niet blauw genoeg.
De meeste auteurs, en de meeste briefschrijvers, rekenden netjes af met andermans ideeën, dat wel, maar nooit eens met die van henzelf.
Alsof hun eigen gedachten boven verdenking stonden en zij zelf diplomatieke onschendbaarheid genoten.
Hun vooronderstellingen hielden ze angstvallig onder tafel, uit het zicht, buiten schot.
Terwijl het er in een radicaal niet-weten in de eerste plaats om gaat af te rekenen met jezelf, met je eigen ideeën.
En dan bedoel ik niet met één of twee ideetjes waar je toch al niet meer in geloofde, maar met álle – vooral je lievelings-.
Boven tafel én onder tafel.
Dogmatische sluimer
Iedere tekst over niet-weten die ik onder ogen kreeg, persoonlijk, filosofisch, christelijk, boeddhistisch, hindoeïstisch, taoïstisch, non-dualistisch, soefistisch, chassidisch – premodern, modern of postmodern – vond ik weterig.
Ik voelde er niks bij. Nou ja, ergernis. Frustratie. Verveling. Teleurstelling.
Ik wou het niet-weten ook helemaal niet beschreven zien, daar is geen kunst aan.
Ik wou het voor mijn ogen zien gebeuren.
Het weten zou je al lezende spontaan moeten vergaan.
Ik was op zoek naar alarmerende teksten die zelfs de sufste lezer uit zijn dogmatische sluimer zouden wekken.*
* Zoals Immanuel Kant zei over het werk van David Hume.
Zure teksten waarin alle waanwijsheid oplost.
Basische teksten waarin alle weterij verbleekt.
Helaas kon ik ze nergens vinden.
We zijn nu dertien jaar verder en ik kan ze nog steeds nergens vinden.
Alles wat ik in die tijd onder ogen kreeg, lijdt aan hetzelfde euvel als alles wat ik vóór die tijd onder ogen kreeg:
Mooispraak.
Nieuwspraak
Voor mij zat en zit er dus niets anders op dan zelf te schrijven wat ik zo graag een keertje bij een ander had gelezen.
Daarvoor heb ik bij wijze van spreken opnieuw moeten leren spreken.
Het resultaat vind je op NietWeten.nl, in dit Witboek niet-weten, in de Agnosereeks, in mijn columns in het Boeddhistisch Dagblad.
Veel van mijn dwaalteksten zijn onvolkomen, vind ik.
Het zijn experimenten van iemand die al schrijvende de taal probeert te ontmantelen.
Omtrekkende bewegingen van iemand die met open ogen de weg probeert kwijt te raken.
Etudes van iemand die uit zijn taalgewoontes probeert te breken.
Leerstukken van iemand die uitgeleerd is.
Blijmoedig weemoedig
Ik denk niet dat het weten je spontaan zal vergaan bij het lezen van mijn stukjes. Er heeft zich tenminste nog niemand gemeld bij wie dat voor mijn gevoel gebeurd is.
Wel kan ik me voorstellen dat een lezer, of hij zich nou meldt of niet, bij mij min of meer verwoord ziet wat hij op zijn eigen manier al ondervindt of voorvoelt.
Een lezer die zelf (nog) geen woorden heeft gevonden voor wat hij zo graag wil zeggen, en het daarom (zolang) met mijn brouwsels moet doen.
Ben jij die lezer?
Dan hoop ik dat ik het gras niet voor je voeten heb weggemaaid.
Want als je denken zichzelf onomkeerbaar buitenspel heeft gedacht, mag je blij zijn als je nog iets te doen vindt.
Een of ander spel dat je buiten mededinging kan spelen.
Al is het maar ‘woorden vermoorden’, zoals ik.
Zodat je blij kan spelen, of jezelf blij kan spelen, terwijl je je weemoedig afvraagt hoe het zover heeft kunnen komen.
Blijmoedig weemoedig ja.
Want niet-weten is geen roze wolk.
Niet-weten is blues.
En dat is maar goed ook.
Met blauwsel wordt de was pas echt wit.
Lees ook: Niet-weten is jazz van Goff Smeets.