Bij ons moet je een wakende slaper zijn opdat je in de wakkere staat dromen kunt dromen. De gedachte aan wat geschapen is staat vijandig tegenover deze zoete wakende slaap. Totdat je denken slaapt zit je keel dicht en kan er geen geheim naar binnen.
Het denken wordt door mystieke verbijstering weggevaagd. Het denken aan iets anders dan God wordt door verbijstering verslonden.
Rumi
Hans: Het denken wordt door mystieke verbijstering weggevaagd, zeker.
Ayah: En het denken aan iets anders dan God?
Hans: Ook…
Ayah: Maar?
Hans: Het denken aan God net zo goed.
Ayah: Al het denken wordt door mystieke verbijstering verslonden?
Hans: In mijn ervaring wel.
Ayah: Het enige wat overblijft is mystieke verbijstering?
Hans: Ook weggevaagd.
Ayah: De mystieke verbijstering wordt zelf door mystieke verbijstering weggevaagd?
Hans: Zie ik er soms verbijsterd uit?
Ayah: Dit is werkelijk het toppunt.
Hans: Het toppunt van mystiek.
Ayah: Het einde van de mystiek, zul je bedoelen.
Hans: Het toppunt van mystiek is het einde ervan, als je het mij vraagt. En het einde van mystiek is het toppunt ervan.
Ayah: De mystiek sterft aan zichzelf.
Hans: En herrijst uit de as.
Ayah: En sterft aan zichzelf.
Hans: En herrijst uit de as.
Ayah: Als de vogel Feniks.
Hans: Nestbouwer en nestverbrander ineen.
Ayah: Mystiek vergaat omdat het bestaat.
Hans: Mystiek bestaat zolang het vergaat.
Ayah: Denk jij dat God bestaat?
Hans: Dat maakt deel uit van het mysterie.
Ayah: Wat maakt eigenlijk geen deel uit van het mysterie?
Hans: Niets maakt deel uit van het mysterie.
Ayah: Hè?
Hans: Het mysterie zelf wordt door verbijstering weggevaagd.
Ayah: Ah ja.
Hans: Wat een slokop, hè?
Ayah: Zo te horen kan er bij jou wel een geheim naar binnen.
Hans: Dat is nergens voor nodig.
Ayah: Waarom niet?
Hans: Omdat het al binnen is.
Ayah: Welke geheim dan?
Hans: Ken jij je binnenste?
Ayah: Niet echt.
Hans: Dáárom hoeft het geheim niet naar binnen.
Ayah: Buiten was al binnen.
Hans: Wie kent het verschil tussen buiten en binnen?
Ayah: Is dat ook al geheim?
Hans: Weet jij soms waar je geest ophoudt en je lichaam begint?
Ayah: Niet echt.
Hans: Weet jij of je lichaam een functie is van je geest of je geest van je lichaam?
Ayah: Niet echt.
Hans: Weet jij waar je lichaam ophoudt en de wereld begint?
Ayah: Niet echt.
Hans: Weet jij of je lichaam aan jou behoort of aan de wereld?
Ayah: Niet echt.
Hans: Weet jij of jijzelf deel uitmaakt van de wereld of de wereld van jou?
Ayah: Het is één groot geheim.
Hans: Is er wel een geheim als niemand zich iets afvraagt?
Ayah: Niet echt.
Hans: Maakt een boom geluid als er niemand is om het te horen?
Ayah: Jouw keel zit zo te horen niet dicht.
Hans: En mijn denken is duidelijk niet weggevaagd.
Ayah: Maar waar het nou mee bezig is?
Hans: Het droomt zich een wereld en het waakt over zichzelf.
Ayah: Een zoete, slapende wake?
Hans: Dat is een van zijn dromen.
Ayah: Wat droomt het nog meer?
Hans: Het droomt zich een denken dat denkt dat het waakt en het droomt zich een denker die denkt dat hij droomt.
Ayah: Hoe is het om zo’n wakkere slaper te zijn?
Hans: Daar kun je alleen maar van dromen.
Droom jij weleens dat je slaapt?
Droom jij weleens dat je wakker wordt?
Droom jij weleens dat je ontwaakt bent?
Droom jij weleens dat er een jij is?
Droom jij weleens dat er geen jij is?
Wat droom je allemaal niet?