Afgelopen zondag voer een deel van mijn familie weg in een watertaxi. Een zwart-geel monster van dichtbij groter dan veraf. De stuurman/kapitein kwam aan gescheurd over het havenwater van Bunkerstad, als een jonge vent met veel bravoure zoals je ze vroeger had, de berijders van een Puch bromfiets met verhoogd stuur. Maar bij de aanlegsteiger had hij de statige vaart van personeelsleden van de uitvaartverzorger Monuta, het schip gleed over het water. Even later zag ik de familie noodgedwongen achterover geleund in de taxi waar alleen de achterkant met de schroef het water raakte.
Op zo’n moment ben ik- geboren in het Oude Noorden van de stad, echter kan niet, extra trots op Bunkerstad. Welke stad heeft dat nou, die scheurende watertaxi’s?
Toen ik nog een jonge vent was en nog niet geheel kon leven van mijn inkomsten als journalist- werkte ik een tijdje bij bij een politiedienst in de Rotterdamse haven. Wachie, werd ik door de havenarbeiders genoemd, de wachtsman met een leren jasje en een pet op het hoofd. Ik werkte vaak ’s nachts en moest voorkomen dat- als de bemanning sliep, het schip van de trossen brak, er geen hoeren aan boord kwamen en de havenarbeiders niks van de lading jatten. Het was hartstikke leuk werk en ik leerde al jong dat zeevarenden uit verre landen- arm en rijk, medemensen zijn.
De schepen lagen niet naast de deur maar in verre havens in Bunkerstad. Ik fietste er vele kilometers ver heen, op een oude fiets, door weer en wind trappend. En na de dienst, als het weer licht werd, naar huis om te slapen. Zo leerde ik de havens kennen, die momenteel de werkgelegenheid voor 400.000 mensen opleveren.
En op die eenzame tochten naar de schepen toe ervoer ik de stilte, om mij heen, in mijzelf. Op die oude fiets. De verwachting van een ver meestal onbekend oord in de vorm van staal op het water. Grote watertaxi’s met aan boord mensen die ik vaak niet kon verstaan maar blij waren dat ik er was.
Moedig voorwaarts!