Een poging van de Chinese overheid en Amerikaanse en Chinese natuurbeschermers om de in het wild levende jak op het hoge Tibetaanse plateau voor uitsterven te behoeden, lijkt succesvol te zijn. Het enorme dier lijkt een comeback te maken. Onderzoekers telden er recent bijna duizend. Het dier was bijna uit het ruige landschap verdwenen doordat er massaal op gejaagd werd.
Een team van Amerikaanse en Chinese natuurbeschermers uit de Wildlife Conservation Society (WCS) en de Universiteit van Montana telden de dieren in het gebied Hoh Xil, een nationaal natuurreservaat in het Midden-Oosten van het Tibetaans hoogland in de Himalaya.
In het wild levende jaks zijn het in grootte derde levende zoogdier in Azië. Alleen neushoorns en olifanten zijn groter. Vijftig jaar geleden graasden er enorme kuddes op het Tibetaans plateau. Zoals de bizons eens de prairies in Noord-Amerika bevolkten. En net als de bizons dreigden ook de jaks het te af te leggen tegen jagers.
‘Duizenden jaren hebben jaks mensen gevoed en in leven gehouden in dit deel van Azië. Het zou een wrede ironie zijn als dat beloond wordt met uitsterven’, zegt Joe Walston, directeur van WCS Azië. ‘Gelukkig kunnen we ze weer een goede toekomst garanderen en kunnen we ze teruggeven van wat ze ons hebben verstrekt.’
Het bromrund of de jak (Bos grunniens of Bos mutus) (voor 1995 gespeld als yak) is een rundersoort die voorkomt in Centraal-Azië. De jak is een van de vijf rundersoorten die door de mens is gedomesticeerd. De andere zijn de bizon, de gayal, de waterbuffel en het rund. De naam ‘jak’ komt van het Tibetaanse woord གཡག་ – yag, of gyag, waar overigens alleen de stier zo genoemd wordt, de koe is een dri of nak.
Een wilde jak kan van kop tot staart een lengte van 3,25 meter, een schouderhoogte van 2 meter en een gewicht van 1000 kilo bereiken. De koeien zijn beduidend kleiner en wegen zelden meer dan 350 kilo.
Getemde jaks worden niet zo groot als wilde jaks. Tamme stieren hebben een schofthoogte van 112 tot 120 cm. Koeien zijn met 107 tot 112 cm iets kleiner. Stieren bereiken een gewicht van 400 kg, koeien worden 250 tot 280 kg zwaar.
Zowel wilde als tamme jaks hebben een volledig behaarde kop, hoog opstaande schouders en krachtige, sterk behaarde, ledematen. Een lange vacht, die tot op de bodem reikt, beschermt jaks tegen de kou. Een wilde jak is zwartbruin van kleur. Tamme jaks komen in meerdere kleurvarianten voor: bruin, zwart, rood, wit, of gevlekt. Stieren hebben hoorns die naar buiten en omhoog zijn gericht. De hoorns kunnen een meter lang worden. De hoorns van de koeien zijn veel kleiner en onregelmatiger van vorm.
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied omvatte de Himalaya, Tibet en grote delen van de Chinese provincies Sinkiang en Qinghai. Tegenwoordig zijn de wilde jaks grotendeels uitgestorven. Hun leefruimte bestaat uit rotssteppen tussen de 3000 en 5500 meter. In de koudere jaargetijden trekken ze naar lagere regionen.
Jaks kunnen heel goed klimmen, beter dan mensen. Ze kunnen boven de 3000 meter leven. Daarom worden ze ook gebruikt als vervoermiddel. Van “jakmelk” wordt boter gemaakt, waarvan door de Tibetanen ook (boter)thee wordt gemaakt. Van de haren worden kleren en tenten gemaakt. Van de mest worden droge mestkoeken gemaakt, die als brandstof te gebruiken zijn.
Bron BNN.
Sabine Foubert zegt
De Tibetanen lachen zich altijd een breuk met het woord ‘yakmelk’, yak is de naam van de stier. De koe wordt ‘dru’ geheten, ‘drumelk’ bestaat wel.