Godsdienst in religie. Geen enkele religie kan zichzelf rechtvaardigen als het geboden of verboden uitvaardigt. Een religie brengt dat wat gescheiden is weer tot eenheid. Om dit te bereiken verschaft een religie leerstof en trainingsmogelijkheden. Een religie kan hoogstens adviserend optreden. Een godsdienst daarentegen kan door het dienend karakter geboden en verboden handhaven. Een godsdienstig persoon kiest voor dienstbaarheid en is ondergeschikt aan geboden en verboden die hij van hogerhand accepteert.
Zen is een religie en ontwikkeld door de Indiase monnik Bodhidharma. Bodhidharma was de achtentwintigste afstammeling van de historische Boeddha. Volgens de legende werd Bodhidharma rond het jaar 480 geboren in Iran of Centraal-Azië. Hij was een brahmaan, maar bekeerde zich tot het boeddhisme en werd de leerling van Hannyatara Daiosho. In zijn opdracht vertrok Bodhidharma naar China. Volgens de overlevering trok Bodhidharma zich terug op de Berenoorberg in het Sung-gebergte, waar de Shaolin-tempel gevestigd was. Volgens de legende zat hij negen jaar in de lotushouding met zijn gezicht naar de muur gekeerd. Deze meditatiemethode staat bekend als Dhyana, wat door de Chinezen als Ch’an vertaald werd. In deze periode ontwikkelt hij Ch’an-boeddhisme (samen) met een reeks fysieke oefeningen waarmee hij als de grondlegger van het Chan boeddhisme wordt beschouwd. Als het eind 1100 Japan bereikt is de Japanse uitspraak van het woord chan, zen, en wordt het toegevoegd aan de reeds bestaande boeddhistische stromingen.
Het boeddhisme, zen incluis, is een van de vijf wereldreligies, maar hoe kijken westerse boeddhisten hier tegen aan? Gekleurd door onze westerse cultuur geven wij een nieuwe invulling aan het boeddhisme. Er zijn talloze vormen van boeddhisme, de bekendste stromingen zijn: Theravada, Mahayana en Vajrayana. En nu ontstaat er hier in het westerse een verzameling van traditionele boeddhistische stromingen die het beste onder de term Navayana gerangschikt kunnen worden. Hoe verhoudt deze zienswijze zich tegenover het oosterse boeddhisme?
Onze kijk op het boeddhisme is gekleurd, door onze christelijke cultuur is onze taal is doorspekt met Bijbelse termen. Aalmoes, aanfluiting, aangezicht, dit zijn een paar termen die rechtstreeks uit de bijbel komen. Op de rand van het €2-muntstuk staat ‘God zij met ons’. Het ambtsgebed is een gezamenlijk gebed dat bij aanvang of sluiting van een vergadering van de Provinciale Staten of de gemeenteraad door de deelnemers aan de vergadering wordt gehouden.
Zelfs sinds de scheiding tussen kerk en staat wordt dit in veel gemeentes nog gehandhaafd. We zijn veel christelijker dan dat we ons bewust zijn.
Het westers boeddhisme is over het algemeen christendom met een dun laagje boeddhistische verf. De begrippen schuld en boete worden op karma en vipāka geplakt. Wij vertalen boeddhistische termen naar christelijke begrippen. Zelf gebruikte ik een keer het woord ‘gezegend’ maar dit begrip komt in het boeddhisme niet voor.
Godsdienst synoniem voor religie
De woorden godsdienst en religie worden als synoniem van elkaar gebruikt. In werkelijkheid zijn het elkaars tegenovergestelde, godsdienst scheidt de mens van God, religie brengt alles tot elkaar. Dit klinkt vreemd, maar wat is de algemene perceptie bij het begrip ‘god’? Langzamerhand begint de ‘persoon’ god te slijten en omdat de mens niet met open begrippen om kan gaan vullen we het begrip in met: ‘er moet toch iets wezen’ en bedenken een hogere macht, opperwezen of een ietsisme. Maar altijd iets dat groter, machtiger en superieur aan ons is. We staan niet op gelijke voet en scheiden ons daarmee van god. Wij zijn niet een met god, we zien alles wel als eenheid maar kunnen onszelf daarin niet wegcijferen; ons besef van eenheid bestaat uit een heleboel onderdeeltjes bij elkaar en wij zijn daar in een afgescheiden onderdeeltje.
Religie komt vanuit het Grieks en betekent net als het woord yoga ‘herverbinden’. Het Latijnse woord ‘religare’ werd in de Romeinse krijgskunst gebruikt om een uiteen geslagen formatie te hergroeperen. Hier is duidelijk dat het over eenheid gaat, niet samen één doel, maar verbonden zijn.
Boeddhisme in het Westen
Onder westers boeddhisme wordt verstaan: de verschillende boeddhistische stromingen die ontstaan zijn in het Westen. Zen vormt daar geen uitzondering op en hoewel de beoefenaars uit het traditionele boeddhisme putten, ontwikkelden ze een eigen stijl van beoefening. In de begintijd waren dit hoofdzakelijk personen uit de christelijke wereld: Karlfried Graf Dürckheim, Hugo M. Enomiya Lassalle, Han Fortmann, Mimi Maréchal en Judith Bossert. Zij zagen zen als waardevolle aanvulling op de christelijke mystiek. Later werd het omarmd door wetenschappers die de heilzame werking van zenmeditatie op psychosomatische klachten ontdekten. Daarnaast ontstond er een kleinere groep van zenbeoefenaars die de religieuze zenpraktijk beoefenen en die meestal als ‘hardcore’ gezien worden.
Zen in Japan
In het verleden zijn er nogal wat conflicten tussen de verschillende boeddhistische stromingen geweest. Die liepen dusdanig uit de hand dat de overheid ingreep. Sindsdien definieert de overheid de term ‘shūkyō’ (religie) alleen voor georganiseerde religies (dat zijn religies met specifieke doctrines en vereist lidmaatschap). Zij zijn gemachtigd om het overheidsembleem (mon) te voeren.
Hier is een geformaliseerd systeem van lege rituelen uit voortgekomen waarin heel weinig zenbeoefenaars ooit daadwerkelijk realisatie bereiken. Tempels zijn familiebedrijven geworden die van vader op zoon worden overgedragen. De functie van zenpriester is grotendeels is gereduceerd tot het begeleiden van begrafenissen, een praktijk die sarcastisch in Japan wordt aangeduid als sōshiki bukkyō. ( nodig citaat ), omdat deze diensten door de overheid wettelijk vastgelegd en verplicht zijn bij begrafenissen. Verscheidene zenmeesters zoals Harada Daiun Sogaku en Shunryū Suzuki bekritiseerden dit systeem, hetgeen hun niet in dank werd afgenomen. Uit onvrede zijn verscheidene zenmeesters naar het westen vertrokken, waar zij door het cultuurverschil grote aanpassingen hebben moeten doen. Daarom zijn van het religieuze karakter nog veel aspecten onontgonnen.
Een bekende zen-anekdote:
Een buitenlandse monnik vroeg Tangen om onderricht. De monnik was gedreven en deed alles wat hem opgedragen werd. Met tegenzin at hij het vreemde eten van de tempel, hielp zonder morren de beerput legen en mediteerde op tijden als iedereen al in bed lag. Omdat hij oprecht was, werd hij niet om zijn gedrag bekritiseerd of voor uitslover uitgemaakt.
Tijdens de ochtendmeditatie sloeg Tangen met zijn stok hard op de grond en schreeuwde: ‘There is no concentration’. De monnik legde zich nog meer toe op de meditatie, tijdens de theepauze, na het eten en na de avond-sutra zat hij in de meditatiehal. Tot hij ziek werd en waanbeelden begon te zien. Tangen werd ongerust en kwam om de paar uur bij hem kijken. Ook een andere buitenlandse monnik van het klooster kwam hem bezoeken en vertelde hem: ‘Je kunt een Japanner niet publiekelijk berispen, het gezichtsverlies zal zo groot zijn dat hij de tempel verlaat. Die uitbrander was alleen voor mij bedoeld. Ik had je eerder moeten waarschuwen, het spijt me. Zijn concentratie ging met sprongen vooruit. Onderhuids zijn zen en het culturele leven in Japan nog steeds met elkaar verweven, zo als hier het christendom.