Geïnspireerd door hoofdstuk 20 van de Daodejing
Meester Tja zegt:
Nu eens lig ik stil zonder teken als een baby die niet weet wat lachen is, dan weer straal ik van lust als wie zich vergast aan het stierenoffer.
Waarom, dat vraag ik niet. Vraag ik het toch, dan vraag ik niet waarom.
Dikwijls keer ik naar binnen als wie in de zomer terrassen bestijgt of zich ’s winters verwarmt aan een vuur. Dan weer klamp ik vreemden aan als wie jaren verstoken is geweest van gezelschap.
Waarom, dat vraag ik niet. Vraag ik het toch, dan vraag ik niet waarom.
Soms ben ik deze, soms ben ik gene. Soms ben ik zus, soms ben ik zo.
Waarom, dat vraag ik niet. Vraag ik het toch, dan vraag ik niet waarom.