Ik weet niet zeker meer of ik me kan herinneren wat ik zocht toen ik voor het eerst met het boeddhisme in aanraking kwam – een soort meditatieve blik, neem ik aan. Maar wat dacht ik dat dat echt zou zijn? Wat het ook was, ik heb het niet begrepen.
Ik herinner me echter dat ik niet op zoek was naar een nieuwe reeks morele richtsnoeren. Ik was al een tamelijk zenuwachtig kind, en ik denk dat ik in het boeddhisme een weg zag om een beetje losser te worden, een andere me uitproberen. Dus toen ik de leefregels in handen kreeg, was ik niet bepaald enthousiast. Ik weet zeker dat ik ze niet altijd naar hun oorspronkelijke geest heb geïnterpreteerd; eerlijk gezegd heb ik ze altijd voor onhandig gehouden, met veel meer vragen dan antwoorden. Maar sindsdien heb ik ze nooit meer weggelegd.
De vijf basisregels zijn:
Niet doden (afzien van het vernietigen van levende wezens).
Niet stelen (niet nemen wat niet gegeven wordt).
Maak geen misbruik van seks (onthoud je van seksueel wangedrag).
Lieg niet (onthoud je van onjuiste spraak).
Verwen jezelf niet met bedwelmende middelen (onthoud je van stoffen die tot onzorgvuldigheid leiden).
Op het eerste gezicht lijkt daar wat mee aan de hand te zijn: het internet blijft me bijvoorbeeld vertellen dat ik in mijn slaap een hoop bugs eet. En hoe kunnen we in de huidige economie altijd weten wat wordt gegeven of niet? Als ik op “Vind ik leuk” klik om gewoon ondersteunend te zijn, is dat dan een leugen?
Tegelijkertijd zijn de voorschriften zo ondubbelzinnig, al weven we er allerlei verhalen om heen. Maar ze kunnen ook – als we open blijven staan voor wat ze betekenen in elke nieuwe omstandigheid – een kader bieden voor het stellen van vragen die de blik van onszelf afwendt naar hoe we anderen kunnen dienen.