Philip Seligmann heeft het zencentrum de Noorder Poort vanaf de oprichting ondersteund bij het invoeren van de sociocratische organisatievorm. Sinds 2006 zit hij ook in het bestuur. Threes Voskuilen en Myoko Sint zochten hem op in zijn woonplaats Den Burg op Texel. Philip is medeoprichter van de boeddhistische omroep (BOS).
Wij brengen de morgen door in het strandpaviljoen bij paal 9. Daar ging Philip, toen hij dat nog kon, vaak met zijn vrouw Anna op de fiets naartoe. De zee is opgestuwd tot aan de duinen en harde wind, regen en zand geselen de ramen van de serre. Achter koffie en een brownie zit Philip klaar voor wat komen gaat. Een kleine, zorgelijke duiding van de toestand in de wereld krijgt per direct commentaar: ‘Over de toestand in de wereld heb ik geen oordeel, maar met de huidige evenementitis ben ik niet zo ingenomen. Alles moet steeds opgeleukt worden.’ Op mijn opmerking dat de zee woest is, reageert hij met: ‘De zee is wóelig. Deze nauwkeurigheid in het gebruik van taal zal nog meerdere keren tijdens het interview naar voren komen. Het is tekenend voor de manier waarop Philip denkt, zijn gedachten ordent en dan pas spreekt.
Philip heeft de respectabele leeftijd van negentig jaar bereikt. In zijn stem klinkt een krachtige aanwezigheid door. Zijn geest is helder en lichamelijke ongemakken worden hooguit daar waar ter zake als feit gemeld. Daarbij klinkt nergens iets van pijn of klagen door. Maar een van de grote ongemakken moet wel zijn dat Philip sinds een half jaar nagenoeg blind is geworden. We kunnen het ons nauwelijks voorstellen, want alle uren dat we met elkaar spraken waren zijn grote, bruine ogen boven de witte stoppelbaard bepalend aanwezig in zijn markante gelaat.
Wil je iets vertellen over je leven?
‘Ik heb altijd een vaag gevoel gehad dat mij niets zou kunnen overkomen, dat er een geluksengeltje op mijn schouder zat. Ik heb nooit erg aan mezelf getwijfeld. Dat kwam misschien doordat ik als kind heel erg gewenst ben geweest, ook al in de baarmoeder.
Mijn moeder was achtentwintig toen ik in 1927 werd geboren. Zij was de kleindochter van de sociaal-anarchistische voorman Domela Nieuwenhuis. Recht voor allen, vegetarisch eten en geen alcohol, waren haar leefregels. Ik heb in zoverre wel iets van dat revolutionaire bloed geërfd, dat ik me al als kind van acht bij alles afvroeg: is dat wel zo? En: zitten er niet meer kanten aan?
Mijn grootvader van vaderskant vertrok vanuit Duitsland naar Nederland, nadat hij onenigheid had gehad met een Duitse legerofficier en hem een klap had gegeven. Mijn vader was joods. In de oorlog verloor hij meteen zijn baan en moest hij ook de davidster dragen. Maar omdat mijn moeder na een nader onderzoek als arisch was bestempeld, werd hij verder met rust gelaten. In het begin van de oorlog, in 1941, kreeg hij mede door alle spanning een beroerte, en in 1944 is hij na een tweede beroerte overleden.
We woonden in Scheveningen en werden geëvacueerd omdat Scheveningen binnen de ‘Atlantikwall’[1] lag. We kwamen met vijf mensen (mijn ouders en de drie kinderen) op een zolderkamertje terecht. Dat was heel moeilijk, daarom ben ik van daaruit naar het huis van een schoolkameraad gegaan. Maar de kans om opgepakt te worden, ik was inmiddels zestien, werd uiteindelijk te groot. Vanaf september 1944 werden namelijk ook jongens vanaf zestien jaar opgepakt om in Duitsland te gaan werken. Daarom moest ik ‘onderduiken’ bij mejuffrouw Maat, die al tachtig was. Boven haar woonde een buurvrouw die erg bang was dat ik gevonden zou worden. Maar alles is goed gegaan, gelukkig. Ik kon goed met mejuffrouw Maat opschieten. Zij sprokkelde hout in de Scheveningse bosjes en kwam met hele bossen takken achter zich aan terug. Die hakte ik vervolgens op het binnenplaatsje in stukjes zodat de kachel kon branden. Ik zet het woord onderduiken graag tussen aanhalingstekens, want ik heb me maar twee keer echt onder de grond hoeven verbergen, in de kruipruimte, en ook dat liep goed af. We kregen 400 gram brood per week en er waren veel suikerbieten. Omdat ik de enige was die ze lustte, at ik die zo ‘n beetje de hele dag, rauwe suikerbieten.
Ik vind het moeilijk om te zeggen in hoeverre de oorlog mij gevormd heeft. Ik heb het gevoel dat ik in de oorlog geen echte trauma’s heb opgelopen. Het heeft wel impact gehad in die zin, dat toen ik ondergedoken zat, ik bijna volkomen op mezelf was aangewezen en vooral ook doordat ik heel veel kon lezen. Ik had maar een paar boeken bij me: Homerus, de gedichten van Marsman, een boek van Du Perron en een paar wiskundeboeken. Ik las daar heel veel in. Van school, ik zat tot mijn onderduik op het Haags Gymnasium, stuurden ze me ook boeken te leen, waarvan sommige grote indruk maakten.’
Na de oorlog studeerde Philip wiskunde en wetenschapsfilosofie in Leiden. Daarnaast volgde hij ook veel andere colleges, bijvoorbeeld over geschiedenis en literatuur. Lezen bleef steeds een heel bepalende leidraad. In zijn werkzame leven deed hij zoals hij zei van alles en nog wat. Zo werkte hij op het Natuurkundig Laboratorium van Philips en gaf hij wiskundeonderwijs. Later werkte hij als systeemontwerper in de ICT. Hij realiseerde zich langzamerhand hoe belangrijk het is om bij het technisch ontwerp van een systeem uit te gaan van de manier waarop de toekomstige gebruiker denkt. Hij werd daarom ook lid van een paar werkgroepen die zich bezighielden met dat gebruik en mogelijke sociale aspecten daarvan. Philip werkte verder mee aan het opzetten van opleidingen Informatica aan de universiteit. Op den duur werd advieswerk steeds belangrijker. Innovatieve processen en verheldering van de communicatie hierover, stonden daarbij steeds centraal.
Na de middagrust gaat het gesprek verder op de kamer van de zorginstelling waar Philip nu woont. Een kamer zoals in de gemiddelde instelling. Maar de aanblik van deze kamer is anders. Aan de wand hangen onder andere een houtsnede van Hokusai, een nadruk van een ets van Goya, en een schilderij gemaakt door zijn dochter Teska Seligmann. Op tafels naast het bed tegen de muur staan drie grote beeldschermen. Met extra hulpmiddelen kan Philip nog lezen op de computer. Verder liggen overal waar dat kan keurig geordende stapels papieren. De volle boekenkast is ook niet wat je doorsnee kunt noemen. Het is passen en meten om een zitplaats te vinden. Want om een hopeloos zoeken voor te blijven, moeten de stapels papieren heel precies blijven liggen. Philip neemt midden in de kamer plaats op zijn rollator, waar hij de hele middag comfortabel zit.
Wat is je band met het boeddhisme en wat maakte dat je daar geïnteresseerd in raakte?
‘Mijn eerste kennismaking met het boeddhisme ging via een boek van Vestdijk: De toekomst der religie. Wat hij zei over die religie zonder god fascineerde me. Maar ik wist ook meteen dat ik er niet mijn leven aan wilde wijden. Het werd op den duur wel een blijvende bron van inspiratie. Na verloop van tijd ging ik, begin jaren tachtig, samen met mijn vrouw Anna, in de Kosmos in Amsterdam, een cursus bij Nico Tydeman volgen. Eerst een uur zitten, kinhin lopen en zitten, en daarna een steeds boeiende studieklas, over allerlei facetten van zen. We hebben dat jaren gedaan. Uit de cursus heb ik altijd een uitspraak van Dogen onthouden: ‘Wat niet gezegd is, heeft zich niet gemanifesteerd’. Ik ging ook naar daisan, naar het persoonlijk gesprek met Nico. Hij gaf me een koan, ‘Stop het denken’. Ik realiseerde me op een gegeven moment dat ik een niet-intellectueel antwoord moest geven. Op een keer begon ik toen een tientje in stukken te scheuren, waarop Nico zei: ho, ho. Eigenlijk was dat geen probleem, want een geplakt tientje kon zo bij de bank worden ingeruild. Maar Nico vond dat antwoord te gekunsteld.
Taal is heel belangrijk voor mij, maar het zijn niet zozeer de begrippen en de dingen, maar vooral de relatie tussen de begrippen en de dingen die belangrijk zijn.’
Philip formuleert zijn zinnen heel precies, daaraan gaan vaak lange stiltes vooraf. Maar het diepe besef dat denken en taal niet altijd toereikend zijn, ervoer hij al in de jaren zeventig.
Wat bracht je tot zazen, tot zitten op het kussen?
‘Al in de vroege jaren zeventig had ik het gevoel dat ik met mijn denken, dat ik beoordeelde als adequaat en veelzijdig, toch iets miste. Zazen was in eerste instantie een experiment, gekoppeld aan een onverzadigbare nieuwsgierigheid, met bescherming voor het oneigenlijke. Met dit laatste bedoel ik dat ik alert wilde blijven, dat ik me niet integraal wilde verliezen in een beweging.
In die tijd heb ik drie dagen een ‘Enlightenment Intensive’ groep gedaan. Dat was een enorme ervaring. Je bent drie dagen aan één stuk door bezig met de vraag ‘wie ben ik’, en in eerste instantie vond ik dat belachelijk. Aan het eind van de eerste dag merkte ik dat mijn woede daarover wegebde en daar werd ik dan weer heel erg woedend van. Er liep daar toen ook een hond, waar ik een enorme hekel aan had. Op de derde dag kwam die hond bij mij snuffelen en toen heb ik zeer agressief tegen de hond gegrauwd. Mijn begeleider schrok erg van mijn agressie. Waarop ik zei: ‘Dit ben ik ook’. En precies dat moment bracht me toen voorbij het denken. Dat was een hele diepe ervaring.’
Je hebt de sociocratische organisatievorm op de Noorder Poort geïntroduceerd. Hoe is dat zo gekomen?
‘De Noorder Poort werd destijds gesticht door Prabhasa Dharma zenji. Zij stelde als voorwaarde dat de organisatie van het centrum democratisch moest zijn. Jiun roshi had belangstelling voor de sociocratische organisatievorm en zo kwamen wij via het Sociocratisch centrum in Rotterdam, waar ik gecertificeerd adviseur en trainer ben, met elkaar in contact. Ik was toen als bestuurslid betrokken bij de oprichting van de Boeddhistische Omroep Stichting. Dat was, niets is toevallig, gekomen door een ‘toevallige’ ontmoeting in de trein, die uitmondde in het introduceren van de sociocratische bestuursvorm bij de BOS. In de vorm van dana heb ik toen besloten mijn adviseurschap in te zetten voor de sociocratische vormgeving van de organisatie van de Noorder Poort.’
Wat zie jij als de essentie van de sociocratische organisatievorm?
Philip geeft ons hierover een uitgebreid college, waar we hier maar voor een klein deel recht aan kunnen doen. In een volgend nummer zullen we uitgebreider op deze organisatievorm terugkomen.[2]
‘De essentie van de methode is dat individu, organisatie en relevante contexten gelijkwaardig zijn. In boeddhistische inzichten zit veel proceservaring en de sociocratische methode kan daarbij passen. Een belangrijke basisregel is dat consent de besluitvorming regeert. Consent als basis voor besluitvorming houdt in dat een beleidsbesluit genomen is, wanneer geen van de aanwezigen beargumenteerde en overwegende bezwaren tegen dat besluit heeft. Misschien vind je zelf iets anders beter, maar als je van mening bent dat het besluit geen onherstelbare schade aanricht, dan geef je je consent, je toestemming. Bij beleidsbesluiten op basis van consensus moet iedereen zich in het besluit kunnen vinden. Dat is een groot verschil.
In de organisatie van de Noorder Poort heb ik van meet af aan twee domeinen gedefinieerd. Het spirituele domein is het domein van de meester en die heeft daar als enige zeggenschap. Alle besluiten over de zentraining behoren tot dat domein. Het tweede domein is het organisatorische domein en dat is sociocratisch vormgegeven. Dit domein is organisch in kringen gestructureerd. Het proces van overleg dat zich in de verschillende kringen afspeelt maakt de organisatie open, levendig, doelgericht en transparant.
Het is een organisatievorm waarin gelijkwaardigheid door en door tot zijn recht komt. Bij wet is zelfs geregeld dat er geen ondernemingsraad ingesteld hoeft te worden, mits ook statutair is vastgelegd dat de organisatie sociocratisch is opgezet en functioneert.’
Hoewel het zenboeddhisme een enorme inspiratiebron is, heb je geen geloftes afgelegd en ben je geen lid van een sangha. Waarom niet?
‘Ja, ik ben erg geïnspireerd door het zenboeddhisme, ik zit regelmatig in zazen. De essentiële bron van inspiratie in het boeddhisme is voor mij de algehele belichaming van onvoorwaardelijke acceptatie en de voortdurende aansporing tot aandacht en helpen waar dat mogelijk is. Toen ik zo intensief betrokken was geraakt bij het zenboeddhisme heb ik me op een gegeven moment afgevraagd waarom ik mezelf dan geen zenboeddhist zou noemen. Die keus heb ik toen gemaakt. Ik noem mijzelf zenboeddhist.’
Als we nogmaals vragen waarom hij zich toch nooit bij een sangha heeft aangesloten, volgt eerst een lange stilte, waarin hij diep in zichzelf aan het zoeken is naar de juiste woorden. Uiteindelijk zegt hij:
‘Omdat ik het woordeloze zowel al gevonden heb, als aan het vinden ben. Allebei.
Tegelijkertijd zou ik graag bij Jiun roshi nog een koanstudie willen volgen, maar daar heb ik geen mogelijkheid meer voor. Ik zou dat onder andere willen omdat Jiun roshi heeft gezegd: ‘Als je een koan oplost, ben je jezelf aan het oplossen.’
Wat is je indruk van de ontwikkelingen op de Noorder Poort? En wat zou voor de toekomst je advies aan de Noorder Poort zijn?
‘Het gaat heel goed op de Noorder Poort. Er is voortdurende bezinning op hoe de impact en de levensvatbaarheid nog vergroot kunnen worden. Het trekken van aandacht zonder te modieus te worden is belangrijk voor de Noorder Poort.
In plaats van leuk moet het vooral spannend zijn en het verhaal moet vervoerend en te volgen zijn en verwerkelijkt kunnen worden; dat is mijn advies. Vier v’s.’
Kijkend naar waar we vandaag over gesproken hebben lijkt het alsof je vooral een zoeker bent. Klopt dat?
‘Nee, dat klopt niet. Ik ben vooral nieuwsgierig. Ik zou bijvoorbeeld heel graag nog een paar jaar willen kunnen volgen hoe allerlei ontwikkelingen in de wetenschap verder gaan.
Ik ben een onderzoeker en een generalist die door toevalligheden en vanuit verschillende hoeken dingen combineert tot iets dat werkbaar en waardevol is.’
Aan het slot van een bij vlagen ontroerende dag op Texel, vol storm en slagregens, vraagt Philip: ‘Kennen jullie de dichter Richard Minne?’ Nee, die kennen we niet. Hij was een Vlaamse dichter. Philip declameert:
Lentefanfare
De lente komt zo dapper aan.
Hobooien zijn ’t en zilveren fluiten,
De weduwe kijkt voor het eerst weer buiten,
doet haar gekleurde jak weer aan.