Een lichte droefgeestigheid en melancholie zou de lezer hier kunnen overvallen, zoals die mogelijk ook Kamo no Chomei zelf overviel. Wat hij schrijft is, zo lees ik het, geen valse bescheidenheid. Dit, zijn hechten aan bijna niets, is eerder een (lichte?) vorm van wroeging – maar ja, begeerte is begeerte, naar wat dan ook.
Kamo no Chomei
Hojoki – aantekeningen uit mijn kluizenaarshut (2)
Hoewel deze beschrijvingen van zijn hutjes, leefomgeving en manier van leven geen algemene leefregels bevatten, kun je wel een rode draad ontdekken: eenvoud. Kamo no Chomei volgt zijn neus. Is het weer goed en heeft hij zin, dan maakt hij lange wandelingen.
Hojoki – aantekeningen uit mijn kluizenaarshut (I)
Kamo no Chomei leefde van omstreeks 1155-1216. Over zijn leven is weinig bekend en wat we weten is deels oncontroleerbaar. Hij zou de tweede zoon zijn van een belangrijk Shinto-priester in de toenmalige hoofdstad van Japan, Kyoto. Hij leek zijn vader te gaan opvolgen, maar door politieke verwikkelingen kwam het hier niet van en Kamo no Chomei weidde zich geheel – en niet zonder succes – aan muziek en dichtkunst.
Chomei’s donderend stilvallen
Chomei heeft zichzelf in een mentale spagaat gebracht. Hij wil de Boeddhaweg volgen en is uit op onthechting. Maar hij is en blijft dol op gedichten en muziek maken, zijn hutje, eenvoud en stilte, wat hij ziet als gehechtheid. Daardoor zou hij verwijderd blijven van nirwana.
Hojoki – aantekeningen uit mijn kluizenaarshut (II)
De Hojoki is geen historisch werk, hoewel het een ooggetuigenverslag lijkt. Het is een literair geschrift met een boeddhistische inslag. Kamo no Chomei schrijft over de vergankelijkheid der dingen, het lijden dat hiermee gepaard en hoe je je mogelijk kunt bevrijden van dit lijden.