In de jaren zestig werd voor het eerst beschreven dat Tibetaanse boeddhistische monniken in staat waren om iets te doen wat ‘akkoordzang’ of boventoonzang werd genoemd. Deze prestatie, gebaseerd op zeer ongebruikelijke vocale vaardigheden, droeg bij aan het creëren van een mystieke aura rond Tibetaanse gezangen. Hoewel studies waarin verschillende disciplines werden gecombineerd zorgvuldig hebben vastgesteld in welke boeddhistische tradities dit soort gezangen voorkwamen en wat de parameters waren, blijft het onduidelijk waar de feiten over akkoordgezang ophouden en de fantasie het overneemt.

