‘In die jaren verlieten veel, vooral jonge veelbelovende confraters de orde. Ook een huisgenoot trad uit. Op dat moment zag ik het niet meer zitten. Toen ben ik er letterlijk bij gaan ‘zitten’: in de lotushouding, op een ‘kussentje’ provisorisch gemaakt van een paar boeken; om overeind te blijven. Voor mij was die avond het begin van mijn zenweg’.