Antropologen bestuderen menselijke culturen en de ontwikkeling van de mens als onderdeel van een maatschappij. Het boeddhisme heeft vooral in Azië veel invloed op daar heersende culturen en het heeft daar ook grote invloed op de ontwikkeling van individuele mensen in de maatschappij, ongeacht of ze zichzelf ‘boeddhist’ vinden of niet. En tegenwoordig begint het boeddhisme invloed uit te oefenen op de Nederlandse cultuur en de ontwikkeling van individuen in de Nederlandse maatschappij. Reden genoeg voor het Boeddhistisch Dagblad om in een reeks artikelen aandacht aan antropologie te besteden.
Iedere antropoloog beschikt over een aantal basisinstrumenten: de meest gebruikte zijn observeren en beschrijven wat je waarneemt, vraaggesprekken organiseren tussen twee of meer personen, boeken en artikelen lezen en statistisch onderzoek verrichten. Het gaat daarbij vooral om het verkrijgen van inzichten, het verlenen van betekenis aan contexten en het verkrijgen van meningen van mensen en inzicht in hun beweegredenen. Tenslotte komt daar nog het in kaart brengen van situaties aan de hand van meetbare gegevens bij.
Observeren alleen is natuurlijk niet genoeg. Je moet wat je hebt waargenomen ook interpreteren. Eerst beschrijf je wat je ziet (bijvoorbeeld een man in een zwarte jurk), hoort (bijvoorbeeld een monotoon gemompel), voelt (bijvoorbeeld koude lucht?) en ruikt (wierook?). Dit alles doe je vrij van enige interpretatie, ofwel als deelnemer (participerend) of als toeschouwer (niet-participerend). Tenslotte zoek je een verklaring voor wat je allemaal hebt waargenomen. Het is daarbij belangrijk dat je je bewust bent van het feit dat je altijd interpreteert vanuit de manier waarop jij zelf de wereld ziet, en dat is per definitie niet de enige mogelijke zienswijze. Je moet je bewust zijn dat jij door jouw interpretatie betekenis geeft aan wat jij waarneemt, zodat jij een en ander kunt begrijpen. Een ander kan alles anders interpreteren en er daarom ook andere betekenissen aan geven. Wanneer je alleen afgaat op eigen waarnemingen en interpretaties, begeef je je op spiegelglad ijs!
Beschrijven van culturele context gaat doorgaans gepaard met blootleggen van rituelen, symbolen, waarden en normen die op die context van toepassing zijn. Rituelen zijn herhaalde en gestileerde gebruiken. Ze zijn vaak plaats- of situatie-gebonden en zijn vaak symbolisch van aard. Denk bijvoorbeeld aan de katholieke mis: de priester houdt een speciaal daarvoor geprepareerd schijfje deeg omhoog, spreekt een bepaalde formule uit en daarmee verandert het schijfje in het lichaam van Christus. Geen enkele priester denkt vervolgens dat de fysisch-chemische samenstelling van het schijfje deegwaar is veranderd in mensenvlees. Zo onnozel zijn ze echt niet! Tegelijkertijd is het schijfje symbolisch wel degelijk in het lichaam van Christus veranderd! De transsubstantiatie (zo heet dat) is – zoals alle symbolen – een culturele uiting die betekenis geeft aan iets anders. De transsubstantiatie geeft uitdrukking aan een mysterie waar domweg geen woorden bestaan. Andere symbolen zijn: een vlag (over een kist; aan de mast van een schip etc.), een duif met een tak in de snavel; een hart, al of niet gebroken. Als symbool gebruikt, kun je met één ding, één woord, één afbeelding of één beweging, iets veel groters tot uitdrukking brengen. Voorbeelden: een kruis, het woord ‘OM’, “AUM’ of ‘AMEN’, een Yin-Yang tekentje; een buiging van het hoofd of twee tegen elkaar aangedrukte handpalmen. Symbolen zijn krachtige expressiemiddelen. Het is een soort taal, waar iemand die deze taal nooit heeft geleerd niets van begrijpt.
Het krachtigste van alle symbolen is taal. Iedere letter van onze taal is een symbool. Door de volgorde van die symbolen veranderen, verandert ook de betekenis. De symbolen O, G en D betekenen in de volgorde GOD iets heel anders dan in de volgorde DOG. Ze vormen met elkaar gewoon een nieuw symbool! En met die letter-symbooltjes kun je woord-symbooltjes maken en door die in steeds nieuwe volgorden te plaatsen ontstaan er weer ingewikkelder symbolen: zinnen, alinea’s, hele artikelen en zelfs boeken. Bibliotheken vol. Ze verrijken onze wereld met in symbolen vervatte concepten. Het blijven evenwel symbolen: het woord ‘brood’ zal niemand fysiek verzadigen, net min als een goed beschreven broodbakproces.
Waarden zijn zaken die je belangrijk vindt en nastreeft. Ze zijn abstract. Dat betekent dat waarden niet tastbaar zijn. Je kunt ze niet direct waarnemen. Waarden berusten op ideeën en zijn niet direct tot een zichtbaar of tastbaar object te herleiden. Ze worden vooral door de geest begrepen. Mensen over de hele wereld delen ongemerkt vaak meer waarden met elkaar dan ze beseffen. Neem ‘eerlijkheid’. Dat is een waarde die in verschillende talen steeds anders beschreven wordt, dus met andere symbooltjes tot uitdrukking wordt gebracht, maar eerlijk is eerlijk… de waarde in Verweggistan is hetzelfde als in Nabijhuizen.
Normen tenslotte zijn richtlijnen waarnaar je leeft om bepaalde waarden te kunnen bereiken. Ze kunnen zowel formeel als informeel zijn. Een geschreven wet is een mooi voorbeeld voor een formele norm. Het is een officieel vastgelegde regel die voor iedereen die in een gemeenschap geldt. Een informele norm is een niet officieel vastgelegde regel waarnaar je ondanks dat ie niet is schriftelijk is vastgelegd toch geacht wordt te leven. Kinderen krijgen tijdens hun opvoeding veel informele normen mee (die soms heel dwingend kunnen zijn: ‘handen wassen voor het eten, met twee woorden spreken, ouderen voor laten gaan’ etc.).
Waarden en normen zijn cultuurgebonden, en daardoor automatisch ook tijd- en omstandigheden afhankelijk. Zo was het een tijdlang in ons land doodgewoon dat mannen en vrouwen gezamenlijk en hartstikke bloot in bad gingen … zolang ze het hoofd maar bedekt hielden. Dat is nu niet meer zo.
(wordt vervolgd)


Geef een reactie