In China voelen steeds meer jonge Chinezen zich aangetrokken tot het –Tibetaans- boeddhisme. Ingevoerd door missionarissen uit India tijdens de Han-dynastie, is het boeddhisme lange tijd onderdrukt tijdens het maoïstische tijdperk–vele kloosters en tempels werden verwoest tijdens de culturele revolutie en monniken werden gestraft voor hun geloof in ‘bijgeloof.’
Een groeiend aantal Chinezen vindt in soms nog sluimerende boeddhistische tradities met meditatie een spiritueel anker in een competitieve, snel veranderende samenleving. De Chinese communistische partij tolereert de openlijke herontdekking van het boeddhisme, anders dan bij de christenen in dat land waartegen hardhandig wordt opgetreden.
Fenggang Yang, de directeur van het Center on Religion and Chinese Society at Purdue University, Indiana, USA, zegt dat moeilijk is uit te leggen waarom zoveel jonge mensen het boeddhisme omarmen. Sommigen ontdekken het op de universiteit, waar boeddhistische groepen actief zijn en beroemde monniken en lama’s lezingen geven. Anderen krijgen het boeddhisme aangereikt door ouders en grootouders. Het Tibetaans boeddhisme is volgens Yang populair bij studenten, jonge professionals en ondernemers vanwege de gezamenlijkheid binnen deze traditie, het chanten en groepsgewijze studie van de boeddhistische geschriften. De meeste aanhangers zien het boeddhisme meer als cultuur dan als een religie die een serieuze inzet vereist.
Onlangs woonden meer dan vierhonderd mensen de jaarlijkse bijeenkomst van de Peking Ren Ai Foundation, een boeddhistische liefdadigheidsinstelling, in het Longquan klooster nabij Peking bij. Een verdubbeling ten opzichte van vijf jaar geleden. Een deelnemer zegt dat het boeddhisme haar een frisse kijk op het leven en problemen uit het verleden heeft gegeven. Ze woont nu regelmatig boeddhistische sessies bij. Een ander zegt dat het boeddhisme hem weghoudt van negatieve gedachten in zijn werk en relatie.
Bron BNN. Foto’s Meindert Gorter.