Mag een terdoodveroordeelde boeddhist in Texas in zijn laatste uren fysiek worden bijgestaan door een boeddhistische geestelijke verzorger? Die kwestie houdt rechters in de VS bezig. Christenen en moslims hebben wel recht op die specifieke bijstand, boeddhisten niet.
Eerder dit jaar werd de ter uitvoerlegging van de doodstraf van Murphy opgeschort door het Hooggerechtshof van de VS en het ministerie van justitie in Texas gedwongen om zijn beleid betreffende het inzetten van aalmoezeniers tijdens de uitvoering van het vonnis te veranderen. Murphy, die boeddhist is, werd het recht ontzegd om een boeddhistische geestelijk verzorger in de executiekamer toe te laten. In plaats daarvan werd hem de bijstand van christelijke en moslim staatsaalmoezeniers aangeboden.
Het Hooggerechtshof redeneerde dat een dergelijke differentiële behandeling – waarin christelijke gevangenen een godsdienstige verzorger van hun geloof in de executiekamer tijdens de uitvoering van de doodstraf kunnen hebben, maar beoefenaars van andere godsdiensten niet – de godsdienstige vrijheidsrechten van Murphy schendt.
Maar de rechterlijke macht in Texas wilde de uitvoering van het vonnis toch doorzetten, zonder geestelijke boeddhistisch bijstand voor Murphy.
Een federale rechter in Texas besliste vorige week, na opnieuw de uitvoering van de doodstraf van Murphy te hebben gestopt, dat het nieuwe beleid van de staat nog steeds niet tegemoet komt aan de wensen van niet-christelijke minderheidsgodsdiensten, omdat die anders behandeld worden. Het hof haalde de beweringen van Murphy aan dat christelijke gevangenen meer toegang hebben tot begeleiders in de uren die aan de executie voorafgaan dan die van andere geloven.
In het vonnis stelt de rechter onder meer:
‘Hoewel zij (de staatsaalmoezeniers) duidelijk in een seculiere hoedanigheid opereren door troost te bieden aan binnenkort te executeren gevangenen, suggereren de feiten (…) dat zij zich meer inzetten voor gedetineerden van bepaalde godsdiensten. Deze aalmoezeniers hebben aangegeven dat ze in deze periode met christelijke gevangenen zouden bidden, maar dat ze geen enkele activiteit zouden ondernemen met een gevangene die een ander geloof aanhangt als die activiteit niet in overeenstemming was met het persoonlijke religieuze geloof van de aalmoezenier. Er blijven ernstige vragen over de vraag of het huidige beleid van Texas een christelijke gevangene in de uren vlak voor de executie ongrondwettelijk toegang geeft tot een door de staat tewerkgestelde religieuze adviseur, terwijl gedetineerden van andere geloofsgemeenschappen alleen telefonisch met hun religieuze adviseurs mogen communiceren.
Als Murphy christen was, zou hij het voordeel van geloof-specifieke geestelijke steun hebben tot hij de executiekamer binnenkwam; als boeddhist wordt hem dat voordeel ontzegd.’
Zoals de uitspraak van de rechter vorige week en de uitspraak van het Hooggerechtshof eerder dit jaar duidelijk maakt, staat de grondwet een staat niet toe om de toegang tot een gevraagde geestelijke adviseur bij de executie te variëren op basis van het geloof van een gevangene. Mogelijk dat door de door Murphy aangespannen procedure dit zal veranderen.