Aan de langgekapte
beenderige twijgen ook,
komen nog knoppen.
Nozawa Bonchō (1640-1714)
Bonchō werkte een groot deel van zijn leven als arts in Kyoto. Daarnaast schreef hij haiku’s die zich kenmerken door hun toegankelijkheid. Zijn onderwerpen zijn nog steeds actueel, zoals beschrijvingen van de natuur, het voorbijgaan van de tijd en het leven van alledag. Ook schreef hij een beroemd geworden boek óver haiku’s, samen met de dichter Kyorai. Kyorai was de broer van de dichteres Chine-jo (zie Gedachten over een haiku nr. 9). Bonchō en Kyorai waren prominente leden van de haiku-kring rond de dichter Bashō.
Bonchō was geïnteresseerd in Europa. Dat was niet zo vreemd, tijdens zijn leven was er in de haven van Nagasaki, op het eilandje Decima, een Nederlandse handelspost gevestigd, van 1641 tot 1859. De dichter had contact met Nederlanders, want het is bekend dat hij een tijdje gevangen werd gezet wegens illegale handel met Nederlandse handelaren. Of dat op Decima gebeurde vertelt de geschiedenis niet, maar het is wel toevallig dat dit in dezelfde periode plaatsvond.
Deze haiku (uit: Haiku Een jonge maan, J. van Tooren) fascineert me vanwege de tegenstrijdigheid die ik erin zie. Het is een lente-haiku, er wordt gesproken over knoppen. Maar ook over “langgekapte twijgen”. De twijgen zijn dus al lang geleden gekapt of gesnoeid. Misschien in het vorige najaar.
Deze gedachte wordt versterkt door het “beenderige”. Bij “beenderig” denk ik aan oude botten, van iemand in de herfst van zijn leven. Of nog ouder.
En toch komen er nieuwe knoppen. Is dit een laatste opleving van een oude struik? Of een nieuwe groeispurt? Het is alsof hij wil laten zien dat zijn einde nog niet gekomen is en dat hij nog steeds volwaardig meetelt. Aan de twijgen komen knoppen, de zomer volgt op de lente en de struik zal in elk geval nog één keer in volle bloei staan. Een mooi beeld.
Geef een reactie