Medio november verscheen het boek Hondenmolens in de Lage Landen van John Verpaalen en Jan Delcour. De uitgave mag met recht een standaardwerk worden genoemd over een zeer specifiek onderwerp: het benutten van de energie die een hond kan opwekken wanneer het dier in een rad loopt, bijvoorbeeld voor het karnen van melk tot boter of voor het aandrijven van een blaasbalg of een lintzaag.
Deze primitieve werktuigen werden nog gebruikt op boerderijen en in werkplaatsen tot in het begin van de 20ste eeuw. Daarna is hun aantal door uiteenlopende factoren snel achteruit gegaan. Van de tienduizenden hondenmolens die er omstreeks 1900 nog waren, zijn er vandaag amper veertig overgebleven: 25 in België en 15 in Nederland. Over dit aspect van onze sociaal-economische geschiedenis werd tot op heden slechts fragmentarisch iets gepubliceerd. De auteurs hopen met dit ‘alles’ omvattende werk deze leemte op te vullen.
Het idee om een hond te bezitten met als enig doel de mens gezelschap te houden, is relatief nieuw. Vroeger waren honden geen metgezellen, maar ‘arbeiders’, gebruikt naar hun hoedanigheden en kwaliteiten. De mens heeft altijd getracht om, waar mogelijk, monotoon of zwaar werk af te stoten en gebruikte dieren om zijn plaats in te nemen.
Honden bleken een ideale energiebron en sinds de 16de eeuw werd hij, als kleine en economisch verantwoorde ‘motor’ meer en meer gebruikt. Het dier liep in een tredwiel en zijn geringe vermogen was voldoende voor de kleinschalige huisindustrie. Hij kon een boterkarn, een blaasbalg of een lintzaag aandrijven, een slijpsteen of een wortelsnijder en hij kon zelfs water oppompen…
Nieuwe energiebronnen
Bij een landbouwtelling in België in 1910 werden er nog bijna 16.000 exemplaren opgetekend. Vandaag de dag zijn er naar schatting nog amper 25 in Vlaanderen en 15 in Nederland overgebleven. Door de opkomst van coöperatieve zuivelfabrieken, in Nederland al in de tweede helft van de 19de eeuw, maar ook door de beide wereldoorlogen en de opkomst van nieuwe energiebronnen, ging het snel bergafwaarts met de hondenmolens. Nieuwe wetten en regels in het kader van de dierenbescherming betekenden het einde van de rol van de hond in een belangrijk agrarisch en industrieel verleden. Dit aspect van onze sociaaleconomische geschiedenis bleef tot op heden sterk onderbelicht.
Alain Goublomme, voorzitter Molenforum Vlaanderen: ‘Mens en dier hebben altijd al een bijzondere, meestal hartelijke en niet zelden nuttige relatie gehad. Ze communiceren onderling nogal verschillend, maar slagen er gelukkig vaak in om met elkaar toch een goede verstandhouding op te bouwen. Denk maar aan duiven die tot vliegende postbodes worden getraind, aan paarden die het land beploegen of molenstenen in rosmolens doen draaien, aan honden die blinden geleiden of onder puin of lawines bedolven slachtoffers opsporen.
De molenaar, de molenarin en andere ambachtslui bedachten de voorbije eeuwen vele ingenieuze werktuigen die voornamelijk repetitieve taken moesten verlichten. Waar dat niet kon met de natuurkrachten water en wind, werden onder meer honden ingezet, veelal in een tredrad. “Je gelooft het of niet, maar die honden deden dat graag, lopen in dat wiel”, herinnert zich iemand die honden nog als dergelijke werkkrachten bezig zag. Die trouwe viervoeter vond die hondenstiel dus toch doorgaans plezierig, niet in het minst omdat daarna een smaakvolle beloning als oververdiende waardering wachtte. Ook daarin verschillen dieren niet van mensen.
De hond bleek in staat te zijn om een boterkarn, een blaasbalg of een zaag aan te drijven, water in brouwerijen op te pompen, parken en tuinen te bevloeien, werktuigen aan te sturen waarmee wortels werden gesneden, stro werd gekapt of messen werden geslepen. De beste vriend van de mens kreeg taken in smidsen, op boerderijen, in vlasbedrijven, in nagelmakerijen, in bakkerijen en naaiateliers. Ontdek zo meteen waar nog. Hoeveel kracht zo’n hond kon ontwikkelen en hoe die zich bij het klaren van die klussen voelde, leest u in een van de vele hoofdstukken van dit lijvige werk.
Jan Delcour, die molenaar was op de watermolen van Sint-Gertrudis-Pede, waar niet toevallig ook een hondenmolen minutieus werd gerestaureerd, en John Verpaalen, volleerd fotograaf en bestuurder van de Stichting Levende Molens in Roosendaal, leggen zich al vele jaren toe op de inventarisatie en bespreking van hondenmolens. Vele van hun artikelen hierover verschenen reeds in het tijdschrift Vlaamse Molens.
Hun onderzoek naar de historische en ambachtelijke context waarin hondenmolens zijn ontstaan, haalt deze handige hulpmiddelen bij het dagelijkse huishouden en in de artisanale nijverheid eindelijk vanuit de schaduw van de stapel ontelbare studies die eerder werden gewijd aan pre-industriële wind- en watermolens en maalderijen. De duizenden raderen waarin honden trapten en liepen, dreigden daar vergeten te worden. Eindelijk wat aandacht ervoor is zonder meer terecht.’
Over de auteurs:
Hondenmolens in de Lage Landen is ontstaan na een jarenlange, intensieve samenwerking tussen de twee auteurs, Jan Delcour en John Verpaalen.
Jan Delcour (°1947) publiceerde al in 1999 een eerste studie over hondenmolens en heeft veel onderzoek gedaan naar deze kleinschalige werktuigen. Ook John Verpaalen (°1951) verdiept zich al jaren in dit onderwerp en heeft er tal van artikelen over gepubliceerd. Hij heeft verschillende boeken op zijn naam staan, waarin hondenmolens vaak aan bod komen.
Hondenmolens in de Lage Landen wordt uitgegeven door de Stichting Levende Molens in Roosendaal. Het boek is volledig in kleurendruk op A4 formaat en is ingebonden met een harde kaft. De publicatie telt 312 pagina’s met circa 330 illustraties, waarvan een groot aantal nooit eerder werd gepubliceerd.
Het boek bestaat uit twee delen. Naast een algemeen gedeelte over de geschiedenis, de constructie, de functies enzovoort zal de lezer een uitgebreide inventaris aantreffen van alle nog bestaande hondenmolens in Nederland, België en het noorden van Frankrijk. Vervolgens passeren ook tientallen verdwenen hondenmolens de revue, voor zover hier afbeeldingen van bewaard zijn gebleven. Het geheel mag beschouwd worden als een ‘alles’ omvattend standaardwerk, aangezien aan deze werktuigen niet eerder zo’n uitgebreide studie is gewijd.
Geef een reactie