Robert van den Berge (43) kijkt naar zijn onderwerpen als fotograaf én boeddhist. De Roosendaalse persfotograaf gaat respectvol om met de mensen die hij onder soms vreselijke omstandigheden fotografeert. Zijn werk is verweven met de boeddhistische kijk op het leven. De intentie om goed te doen en het slechte te laten.
Toon je mededogen door ellende van anderen te fotograferen? Voor Robert is dat geen vraag. Met het publiceren van zijn foto’s in internationale media wil hij de miserabele leefomstandigheden van mensen voor het voetlicht brengen en verbeteren. In het Franse Calais fotografeerde hij Afrikaanse en Aziatische vluchtelingen die er, na het sluiten van een opvangcentrum, onder mensonwaardige omstandigheden in bosjes en parken leven. Wachtend op dat ene moment dat misschien nooit komt, waarop ze op de trein naar Engeland kunnen springen. Verder weg, in Pulivendala, India, kijkt de halfblinde 16-jarige jongen Sundaraw in zijn lens. De puber werkt al vier jaar in een asbestmijn. Slechts een helm moet hem beschermen tegen de gevolgen van zijn arbeid. Tibetaanse vluchtelingen in het Indiaanse McLeod-Ganj zijn in hongerstaking. ‘Human right for Tibet’ staat te lezen op een bord dat ze omhoog houden. Robert voelt zich tot het lot van deze mensen aangetrokken. Hij is solidair met hen.
De camera als tribunaal, als scherprechter? Robert: “De oorlog in Vietnam kwam sneller tot een einde door de publicatie van de foto waarop te zien is hoe het 9-jarige meisje Kim Phuc naakt op de vlucht slaat voor een wolk napalm. In Saigon legde een fotograaf vast hoe de chef van de veiligheidsdienst op straat een man door het hoofd schoot. De oorlog was er al jaren aan de gang maar deze schokkende opnamen raakten de mensen diep. Geen soldaten als dappere helden maar onschuldige burgers als slachtoffers. De beelden van de uiteengereten treinstellen en dode en zwaargewonde passagiers van de terroristische aanslagen in Madrid schokten de wereld. Dit is niet de weg die we op moeten gaan, zo was de boodschap. En Amerikaanse burgers denken nu heel anders over de oorlog in Irak, na het zien van foto’s van kisten met de lichamen van omgekomen Amerikaanse militairen. Militair geweld leidt niet tot een oplossing van de problemen, is nu het besef. Het zijn de beelden van cameramensen en fotografen die de loop van de geschiedenis beïnvloeden. Wij zijn de belangrijkste ooggetuigen. Onze camera is onze mond.”
Als zijn telefoon rinkelt en de redactie van een persagentschap of krant hem vraagt naar een ernstig ongeluk of ramp te gaan, verstart Robert altijd weer. “Shit, dit is niet leuk, die arme mensen. Onderweg er naar toe bid ik voor de slachtoffers. Mijn intentie is om mijn best te doen, het beste te doen. Ook in mijn werk. Ik toon altijd respect voor de mensen die ik fotografeer. Er is geen wij of zij in mijn foto’s, ik voel me niet boven hen staan. Het gaat om een open mind, goed kijken, voelen, respect. Ik ben niet alleen getuige van een situatie, maar maak daar ook deel van uit. En besef dat er op een dergelijke plek verschillende realiteiten zijn. Die van de hulpverleners, de slachtoffers, toeschouwers, de mijne. Vernielde lichamen breng ik bijna nooit in beeld, vaak zijn de beelden er omheen meer veelzeggend. Ik voel een grote verwarring als op die plek iemand is overleden. Er is herrie, geluiden van sirenes, generatoren draaien. Er wordt druk gewerkt, mensen worden uit het wrak van een auto gehaald. Maar in mij is het stil. Dat besef van lijden, gevoelens van compassie, meestal gaat dat zo diep. De dood is verwarrend, de meeste mensen zijn daar vaak niet klaar voor. Het onverwachte sterven overkomt altijd anderen, denken we. Ben ik er als boeddhist zelf wel op voorbereid? Ik weet het niet.”
Robert van den Berge studeerde fotografie in Den Haag. Na in Brussel zeven jaar als reclamefotograaf te hebben gewerkt, werd hij boeddhistisch monnik in de Kagyu-pa traditie en stopte met fotografie. Van zijn leraar ontving hij de boeddhistische naam Karma Deunyeu Dorje –doet standvastig wat nodig is- . In India, in een klooster, pakte hij de camera’s weer op en in 1996 gaf hij als vrijwilliger cursussen fotografie aan de leden van de Tibetaanse regering in ballingschap in Dharmsala. ‘’Ik legde het parlementaire leven vast rond de Dalai Lama. Ministers die werden beëdigd, het leven in de residentie. Hoewel dat werk in de aard anders was dan wat ik nu doe, was mijn intentie dezelfde. Het moment weergeven, geen schade berokkenen. In India heb ik geleerd dat dé werkelijkheid niet bestaat. De leraren zeiden: ‘Als je iets zo doet, kan het ook zo, of zo, of zo. Dan zie je het zo, of zo, of zo.’ Zeg maar dat er heel veel soorten van gelijk bestaan, of geen enkele. Ik leerde er open om me heen kijken en me niet te fixeren op één waarheid.”
Na 2,5 jaar India trok Robert zijn pij uit omdat hij ‘de limieten van het monnikschap goed had verkend’ en hij vond dat zijn taak cq weg ergens anders in het leven lag. Hij trok als fotograaf door de Himalaya en leverde zijn foto’s over het culturele en spirituele leven in dat gebied aan internationale fotoagentschappen en bladen als Time Magazine. “Ik ben een keer rond Losar, het Tibetaans Nieuwjaar, naar Tibet gegaan, omdat de situatie dan zeer gespannen is. Maar gelukkig kwam het niet tot ernstige onlusten, zoals de algemene verwachting was. In een Chinees museum in Tibet fotografeerde ik, ik was verbijsterd, de bewijzen van een tweede Tibetaanse opstand tegen de Chinese bezetter. Dat was totaal onbekend. De foto’s zijn in Dharmsala. Wat ik in Tibet als fotograaf uitspookte had ik nooit als monnik kunnen doen. Ik moest regelmatig tegen de autoriteiten liegen om de toegelaten te worden tot dat land. Om in dat museum te kunnen fotograferen lokten vrienden van mij de beheerder weg. Dat zijn streken die een monnik laat. Op het moment zelf was ik gewoon een fotograaf en wilde het beste beeld maken. Ik heb op mijn camera geen sticker met de tekst: denk aan je goede intentie, dat zit in mijn genen. De hele dag door moeten we ons best doen, het boeddhisme toepassen. Anders wordt het niks. Dan klungelen we morgen verder met waar we vandaag gebleven zijn.”