Leerling: Gelooft u dat u het voor het zeggen hebt?
Meester Nitwit: Kan jou het schelen.
Leerling: Uw mening is belangrijk voor mij.
Meester: Ik kan wel zoveel zeggen.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Stel dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel…
Leerling: Waarom zou u?
Meester: Wat maakt het uit als ik het niet voor het zeggen heb?
Leerling: Goeie vraag.
Meester: Stel dus dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel, dan zou jij geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: Of stel dat ik het wel voor het zeggen heb, maar beweer van niet.
Leerling: Waarom zou u?
Meester: Om aan mezelf te bewijzen dat ik het kan, bijvoorbeeld.
Leerling: Op die manier.
Meester: Dan zou jij weer geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: Het zou ook kunnen dat ik meen wat ik zeg.
Leerling: Daar ga ik zonder meer van uit.
Meester: Maar dat weet je niet.
Leerling: Toegegeven.
Meester: Dus zou je opnieuw geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: En zelfs als ik echt meende wat ik zei, zou ik het best eens mis kunnen hebben.
Leerling: Kan gebeuren.
Meester: En zou jij nog steeds geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: Dus wat ik ook zeg, je schiet er niets mee op.
Leerling: Nee.
Meester: Hiermee ook niet.
Leerling: Maar gelooft u nu dat u het voor het zeggen heeft of niet?

