Leerling: De vrije wil is geen illusie, hij bestaat echt.
Meester Nitwit: Hoe weet je dat?
Leerling: Doordat ik hem iedere dag ervaar.
Meester: Hoe weet je dat je ervaringen geen illusies zijn?
Leerling: Ervaart u een vrije wil?
Meester: Iedere dag.
Leerling: Nou dan.
Meester: Dat ik bijziend ben betekent toch niet dat de wereld onscherp is?
Leerling: Bedoelt u dat de vrije wil een illusie is?
Meester: Nee, ik bedoel dat ervaring niet doorslaggevend is.
Leerling: Natuurlijk wel.
Meester: Zeker nooit gedroomd.
Leerling: Dat is ’s nachts.
Meester: Zeker nooit verliefd geweest.
Leerling: Dat is tijdelijk.
Meester: Is het leven een hel omdat ik depressief ben?
Leerling: Stemmingen zijn subjectief.
Meester: Is het leven een feest omdat ik euforisch ben?
Leerling: Positieve stemmingen zijn ook subjectief.
Meester: Is de wereld grijs omdat ik kleurenblind ben?
Leerling: Daltonisme is een gebrek.
Meester: Bestaat Sinterklaas omdat je bij hem op schoot hebt gezeten?
Leerling: De goedheiligman is een collectieve kinderwaan.
Meester: Dacht je dat ook toen je bij hem op schoot zat?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Ervaring gaf toch de doorslag?
Leerling: In dit geval niet.
Meester: In het geval van de vrije wil wel?
Leerling: Die ervaar ik nog steeds.
Meester: Sinterklaas toch ook?
Leerling: Maar daar geloof ik niet meer in.
Meester: Dan is niet je ervaring doorslaggevend maar wat je erover gelooft.
Leerling: Ik geloof er niets van.
Meester: Waarom kan ervaring wel je geloof in de vrije wil bekrachtigen maar niet je ongeloof in Sinterklaas ontkrachten?
Leerling: Dat weet ik eerlijk gezegd niet.
Meester: Je wilt het niet weten.
Leerling: Ik zou u bijna gaan geloven.
Meester: Nu nog ervaren.

