Meester Nitwit heeft de tijd.
‘Wat zoekt een dwaas?’
‘Het heden.’
‘Wat zoekt een wijze?’
‘De eeuwigheid.’
‘En de dwijze?’
‘Die ziet het verschil niet.’
‘Bedoelt u dat het heden en de eeuwigheid identiek zijn?’
‘Bedoel je dat ze werkelijk zijn?’
‘Bedoelt u dat het concepten zijn?’
‘Bedoel je dat concepten onwerkelijk zijn?’
‘Wat heet werkelijk.’
‘Daar vraagt u me wat.’
‘Dit schiet niet op.’
‘Ik hoef nergens heen.’
‘Hier heb ik echt geen tijd voor.’
‘Wat zoekt een dwaas?’