Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn kittelaar, tot ik iemand met een piemel zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn kittelaar tot ik iemand met een piemel zag.
Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand met een kittelaar zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand met een kittelaar zeg.
Zegt de een: De piemel is de kittelaar, ik ben met beide gelukkig. Zegt de ander: De kittelaar is de piemel, ik ben met geen van beide gelukkig. Zegt de derde: Piemel, kittelaar – ik word er niet warm of koud van.
Wat zeg jij?