Je zal het maar (niet) hebben. Woekergedachten over woekerweefsel.
Ik heb nooit kanker gehad. Niet dat ik weet tenminste. Ik waan me kankervrij. Maar ik weet niet, ik kan niet weten, of ik het heb. Een traag groeiende brughoekkanker misschien, een ingekapselde longtumor, een kwaadaardige prostaatkanker die pas een paar maanden geleden op hol is geslagen.
Als er straks inderdaad kanker bij mij wordt vastgesteld, zal ik niet weten of de diagnose klopt. Misschien is het maar een cyste of een aneurysma die dezelfde röntgenschaduw werpt als een vaatgezwel. Misschien camoufleert een relatief ongevaarlijke tumor wel een veel gevaarlijker systeemziekte. Misschien ben ik zo gezond als een vis en heeft de arts mijn dossier verwisselt met dat van een andere patiënt.
Als de kanker uitzaait weet ik niet of dat spontaan gebeurt of het gevolg is van het onderzoek of van de behandeling, bijvoorbeeld doordat bij het nemen van een biopt of bij het uitsnijden van de tumor kankercellen in de bloedbaan terecht zijn komen.
Als ik me laat behandelen voor het ene type kanker weet ik niet of die behandeling op termijn een ander type kanker zal veroorzaken – een stralingsgezwel, een chemotumor, hormoonkanker.
Als ik genees weet ik niet of het door de behandeling komt of door spontane remissie, als ik al ziek was. Als ik ziek blijf weet ik niet of dat komt doordat de behandeling faalt of een spontane remissie verhindert.
Als ik na vijf jaar genezen wordt verklaard, weet ik niet of ik werkelijk genezen ben. Wie weet welke uitzaaiingen onopgemerkt zijn gebleven; sommige zijn misschien slechts één of een paar cellen groot. Misschien heeft de radioloog verzuimd naar mijn röntgenfoto’s en scans te kijken of heeft hij mijn foto’s en scans verwisseld met die van een andere patiënt. Bovendien kan de oude kanker na een langdurige remissie zo weer toeslaan, of een nieuwe kanker van hetzelfde of een ander type op dezelfde plek of op een andere.
Mocht ik ondanks alles werkelijk genezen zijn en nooit meer kanker krijgen, dan weet ik niet wat voor andere nare verrassingen mijn verlengde leven voor mij in petto heeft. Zoals ik ook niet weet en nooit zal weten welke waardevolle ervaringen ik heb gemist doordat ik niet chronisch of terminaal ziek ben geworden.
Kanker – je weet nooit of je het hebt. Je weet nooit wat het teweegbrengt. Je weet nooit hoe je ermee om moet gaan. Je weet nooit of je er vanaf bent. Je weet nooit wat je ervan moet vinden. Je weet maar nooit.
Naschrift 1
Een paar jaar nadat ik een eerdere versie van bovenstaande tekst geschreven had, werd er een röntgenfoto van mijn borst genomen na een serie longontstekingen. Op die foto waren verdachte schaduwen te zien in de punt (apex) en de stam (het hylum) van mijn linkerlong, en in de ruimte tussen mijn longen (het interstitium). Gezien de slechte prognose van longkanker heb ik, tegen het advies van mijn huisarts en oncoloog in, afgezien van verder onderzoek. Dus nu ben ik een man met een rugzakje en leef ik in geleende tijd. Nu ja, dat deed ik toch al. Vanaf mijn conceptie. Net als iedereen. Net als jij. Of je het wilt weten of niet.
(Lees verder onder de afbeelding.)

Naschrift 2
Een lezer wees me erop dat verder onderzoek had kunnen uitwijzen dat mijn longen gezond zijn. Dat klopt niet want hele kleine longtumoren kunnen met geen enkele methode zichtbaar gemaakt worden. Verder onderzoek had hooguit kunnen uitwijzen dat met de gebruikte methode geen longtumoren aangetoond konden worden. Om over mijn andere organen en de rest van mijn lichaam maar te zwijgen. Dus leef ik nog steeds in geleende tijd. Nu ja, dat deed ik toch al. Vanaf mijn conceptie. Net als iedereen. Net als jij. Of je het wilt weten of niet.
Naschrift 3
Een lezer wees me erop dat verder onderzoek een andere (long)ziekte aan het licht had kunnen brengen, die wel goed behandelbaar is. Inderdaad. De onderzoeken die ik heb geweigerd dienden ter bevestiging van de diagnose longkanker. Uitgebreid bloedonderzoek heeft niets opgeleverd.
Naschrift 4
Een lezer wees me erop dat ik een hypochonder ben, iemand die altijd denkt dat hij iets ergs onder de leden heeft. Ze heeft in zoverre gelijk dat ik me nooit gezond waan. Ze heeft in zoverre ongelijk dat ik me ook niet ziek waan. Ook niet ziek én gezond. Ook niet ziek noch gezond. Ik denk niet meer in dat soort termen. Al weet ik ze nog steeds prima te gebruiken wanneer de situatie dat vraagt. Bij de dokter bijvoorbeeld, de apotheek, de buurvrouw. Bij mensen die wel in dat soort termen denken. Dan doe ik gewoon mee. Of ik trek me terug, als ik de kans krijg.
Naschrift 5
Veertien jaar later. Ik ben niet zieker geworden of genezen en ik word nergens meer op gewezen. Wel heeft mijn stem flink aan kracht ingeboet (het was al niet veel), kom ik steeds vaker adem tekort en hoest ik steeds meer slijm op. Het zal toch geen ouderdom wezen?