Bij wijze van vragen.
‘Wie of wat is God volgens jou?’
‘De diepste grond van de ziel, Hans.’
‘Bij wijze van spreken?’
‘Letterlijk.’
‘Hm.’
‘Wie of wat is God volgens jou?’
‘De grondeloosheid van de ziel?’
‘Letterlijk?’
‘Bij wijze van vragen.’
‘Hoe kom ik bij de grondeloosheid van mijn ziel?’
‘Door je ziel te onderzoeken?’
‘Wat zal ik dan vinden?’
‘Wie zegt dat je wat zal vinden?’
‘Bedoel je dat we geen ziel hebben?’
‘Dat behoort nog tot het vinden.’
‘Bedoel je dat God niet bestaat?’
‘Dat behoort nog tot het vinden.’
‘Dus God is de grondeloosheid van de onvindbare ziel?’
‘Ik zou het anders ook niet weten.’