Een fopspeen voor de geest
Apeiron is Grieks voor het onzegbare, datgene wat alleen negatief (apofatisch) aangeduid kan worden als noch dit noch dat*, te weten het onbepaalde en onbepaalbare, het nog niet of niet langer bepaalde of datgene wat al het bepaalde in zich verenigt maar waarvan men desondanks of juist daardoor zelfs niet kan zeggen dat het bestaat of niet bestaat.
In het algemeen lijkt apeiron te verwijzen naar een of andere grondslag van de alledaagse werkelijkheid, de onvergankelijke bron en bestemming van het vergankelijke.
Reductionisme
Reductionisten uit verschillende tradities hebben één ding met elkaar gemeen: zij willen heel de verontrustende veelheid aan verschijnselen terugvoeren op één onderliggende principe dat zelf niet tot de verschijnselen hoort – liefde, tao, atman, boeddhanatuur, god.
Een fopspeen voor de geest, zo niet de hoogste waarheid.
Helaas is er op het moment van schrijven nog altijd geen consensus bereikt over het onderliggende principe, maar dat is nog slechts een kwestie van tijd, verzekeren universalisten mij stralend.
Sommige claimen zelfs dat het allang zover is, en spannen ongegeneerd alle wijzen en tradities voor hun eenwieler, van Boeddha tot Blavatsky, van Lou de Palingboer tot Anton Heyboer, kijk ze eens kruien, de dode zielen.
Reductionisme is alvast van alle tijden, dus wie weet.
Principia metabletica
Een kleine greep uit een onbeperkt aanbod.
Bij de presocratische filosoof Anaximander, een tijdgenoot van Boeddha, is het apeiron de oer, de onuitputtelijke, onvergankelijke en onbegrensde bron van alle dingen, datgene waaruit alles voortkomt en waarin alles terugkeert – de westerse tegenhanger van het hindoeïstische atman of brahman.
Bij Parmenides is het apeiron het zijn zelf, het plenum.
Bij Aristoteles is het apeiron de stof voordat deze vorm of eigenschappen heeft aangenomen.
Bij Pseudo-Dionysius is het apeiron de transcendente ene, de goede oorzaak van alles.
In de mystiek is het apeiron de immanente godheid, het mysterie, het numineuze.
In de advaita vedanta is het apeiron het bewustzijn, de aandacht, het kennen (tegenover het gekende), dat zelf uiteraard onkenbaar is (of beter: kenbaar noch onkenbaar).
In het zenboeddhisme is het apeiron het ware zelf of de boeddhanatuur, bij Immanuel Kant het Ding-an-sich, bij Heidegger het onverborgen zijn (het aletheia).
Bij Cornelis Verhoeven en T. Norretranders is het apeiron de onuitputtelijke werkelijkheid zelf, die zich nooit door het beperkte bewustzijn, nooit in gedachten of woorden laat vangen en altijd tegenover ons blijft staan als het onherleidbare, de niet-identiteit.
Neoreductionisme
Met Verhoeven zijn we middenin de twintigste eeuw beland, middenin het jargon van het postmodernisme, dat in plaats van het apeiron spreekt van het andere, ook wel het onbeslisbare, het ongrijpbare, het ondefinieerbare, het onzegbare, het onuitsprekelijke, het onherleidbare – tegenover zijn tegendeel, het eendere, het beslisbare, het grijpbare et cetera.
Geen enkele tekst, geen enkel begrip, geen enkele gebeurtenis, geen enkel object is volgens de postmodernist restloos te bepalen.
Steeds zijn er nieuwe interpretaties mogelijk en niemand heeft het laatste woord, niet in de wetenschap, niet in de metafysica, niet in de ethiek, niet in de politiek, niet in de hermeneutiek, niet in de religie.
Niemand heeft het laatste woord, claimt het postmodernisme, bij wijze van laatste woord.
Protagoras
Niet weten wordt regelmatig verward met postmodernisme, maar dat is onzin.
Zo neemt de weetniet geen enkel standpunt in over bepaalbaarheid en onbepaalbaarheid of over welke postmoderne kwestie ook.
Hij erkent noch ontkent de werkelijkheid, laat staan dat hij deze probeert te scheiden in een kenbaar deel en een onkenbaar deel, of in een werkelijk deel en een illusoir deel, die vervolgens geacht worden in een bepaalde relatie tot elkaar te staan of integendeel samen een ondeelbare eenheid te vormen, al dan niet met inbegrip van het subject.
Zoals een andere prescocraat en tijdgenoot van Boeddha, Protagoras, het zei: ‘Van de goden weet ik niets: niet dat ze bestaan en evenmin dat ze niet bestaan.’
Van een apeiron weet ik niets: niet dat het bestaat en evenmin dat het niet bestaat.
Van een enkelvoudig onderliggend principe is in niet weten sprake noch geen sprake.
Is niet weten dan misschien het apeiron zelf?
Hooguit per definitie.
Voor dzogchenboeddhisten en voor non-dualisten als Philip Renard, Jan van Delden en Jan van den Oever is niet-weten een ander woord voor het onkenbare kennen dat wij zijn.
Voor mij niet.
Al was het maar omdat het onkenbare kennen zich nog altijd niet aan mij bekend gemaakt heeft.
Beeldenbreker
Voor mij is niet weten niet het onbepaalde, opgevat als substantief, als realiteit of als bron, maar het niet bepalen zelf, de spontane, onophoudelijke deconstructie van de mentale constructies die zich al even spontaan en onophoudelijk aandienen en opdringen.
Dan nog is niet weten geen ijsbreker die zich met donderend geweld een weg naar het apeiron baant, maar het breken van het ijs zelf, zonder hoger doel, zonder achterliggend motief, zonder wijsgerige pretentie.
Gewoon omdat het zo prachtig kraakt.
* De diamantsoetra, die mij nog steeds kan ontroeren, staat bol van oxymorons en neti-neti’s, echter niet om een onuitsprekelijk apeiron aan te duiden, maar integendeel als waarschuwing tegen gehechtheid aan ieder mentaal houvast, inclusief onthechting. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 5:
‘Subhuti, denk je dat het mogelijk is een Tathagata te herkennen aan de lichamelijke kenmerken?’
‘Nee, O alomgeëerde. En waarom niet? omdat wanneer de Tathagata over lichamelijke kenmerken spreekt, hij spreekt over het niet-bezitten van niet-kenmerken.’
En in hoofdstuk 6:
Als zij deze woorden horen en, al is het maar gedurende één tel, zuiver en helder vertrouwen opwekken, dan zal de Tathagata ze opmerken en hun onmetelijke hoeveelheid verdiensten herkennen. Waarom? Omdat deze mensen vrij zijn van het idee van een zelf, een persoon, een wezen of een voortlevende entiteit; ze zijn vrij van het idee van zowel een dharma als een niet-dharma. En waarom? Omdat als ze het idee van een dharma koesteren, ze nog steeds gehecht zijn aan een zelf, persoon, een wezen of een voortlevende entiteit. Omdat als ze het idee van een niet-dharma koesteren, ze nog steeds gehecht zijn aan een zelf, persoon, een wezen of een voortlevende entiteit. Koester daarom niet het idee van een dharma noch van een niet-dharma. Daarom verkondigt de Tathagata altijd: ‘O bhikshu’s, weet dat mijn leringen vergeleken moeten worden met een vlot. Zelfs een dharma moet worden opgegeven, des te meer een niet-dharma.”
Mooier kan het ijs niet kraken.
Sneller kan een vlot niet zinken.
Deze tekst maakt deel uit van Zondagskindjes, een serie teksten over niet-weten die geen deel uitmaken van een serie.
weetnietkunde: studie van met niet-weten verwante begrippen uit de filosofische, mystieke, religieuze en spirituele tradities; kennis over het gat in onze kennis