De zoete koek van een beroepsdenker; deconstructie van het begrip wijsheid.
Een mening over meningen
Erna: Ken jij het gedicht ‘Ik. Wie?’
Hans: Wie. Ik?
Erna: Nee, ‘Ik. Wie?’ Daarmee begint het boekje Wat is wijsheid? van filosoof en zenboeddhist Jan Bor.
Hans: Ik had liever gezien dat het ermee eindigde.
Erna: Maar dat doet het niet. Het eindigt met de volgende woorden:
“Wat is dus wijsheid? Tja, ik weet het natuurlijk ook niet, maar besef inmiddels wel dat juist daarin de toegang tot dit mysterie ligt, in het weten dat je het niet weet (zoals je ook niet weet wie je in de grond bent). Wat in ieder geval helpt is om jezelf niet zo serieus te nemen, niet te denken dat jij de waarheid in pacht hebt, wel je eigen toevluchtsoord te zijn (zoals de Boeddha zei) en dus niets voor zoete koek te slikken; om je niets aan te trekken van de meningen van anderen (zoals een Engelse vriend ooit in het grijze verleden zei en lang voor hem Seneca), maar die anderen – los van hun oordelen – wel lief te hebben en zo nodig de helpende hand te bieden; om vooral ook zelf niet te oordelen opdat je zelf niet geoordeeld wordt (zei Jezus), en niet aan anderen op te leggen wat je zelf niet wilt (zei Confucius al); om geen doelen in de verre toekomst te stellen en zo voorbij te gaan aan het levende nu, niet je hele leven van a tot z willen controleren, je oogkleppen af te doen, en je open te stellen voor het wonder van alles en iedereen.”
Hans: Voor iemand die adviseert om je niets aan te trekken van de meningen van anderen, haalt hij wel erg veel meningen van anderen aan.
Erna: Lachen. Dat was me nog niet eens opgevallen.
Hans: En dat je je niets aan moet trekken van de meningen van anderen is van ons uit gezien de mening van een ander.
Erna: Ook dat nog.
Hans: Niet voor zoete koek slikken dus, om het met Jan te zeggen.
Erna: Je geeft hem wel erg weinig speelruimte, zeg.
Weten dat je niet weet
Hans: Had hij het nou maar bij die eerste zin gelaten.
Erna: ‘Wat is dus wijsheid?’
Hans: Of bij de tweede desnoods.
Erna: ‘Tja, ik weet het natuurlijk ook niet, maar…’
Hans: Altijd weer die maar. Weet hij het nou wel of weet hij het nou niet?
Erna: Hij zegt van niet.
Hans: Maar beseft ‘inmiddels wel dat juist daarin de toegang tot dit mysterie ligt, in het weten dat je het niet weet.’
Erna: En?
Hans: Weten dat je het niet weet, is weten, geen niet weten.
Erna: Per definitie.
Hans: Dat geldt ook voor de gedachte dat het leven een mysterie is.
Erna: Daar zijn we het toch allemaal onderhand wel over eens, dacht ik. Wat zou het leven anders kunnen zijn?
Hans: Ja, wat niet.
Erna: Noem eens wat.
Hans: Een feit, een illusie, een schepping. Een giller, een oefening in zinloosheid, een oefening in zingeving. Een strijd om te overleven, een spel, een hel, een paradijs.
Een queeste om je ware aard te realiseren, een queeste om je van je ware aard te bevrijden, een queeste om een eind te maken aan je queesten.
Een gedachte nu, een woord zonder tegenhanger in de werkelijkheid, een werkelijkheid zonder tegenhanger in de taal. Dit alles tegelijk, niets van dit alles of wat dan ook.
Erna: Het leven alleen maar zien als een mysterie is best beperkt, wou je zeggen.
Hans: En dat je door niet-weten ’toegang tot dit mysterie’ krijgt, is weer weten, geen niet-weten.
Overschrijven om overgeschreven te worden
Erna: En Bors advies om jezelf niet zo serieus te nemen, kan dat wel door de beugel?
Hans: Ik heb geen beugel. Maar het is opnieuw weten, geen niet-weten. Net als de onuitgesproken aanname dat je zelf kan bepalen hoe serieus je jezelf neemt. Als dat echt zo is, waarom neemt Jan zichzelf dan nog altijd zo serieus?
Erna: En zijn advies om je eigen toevluchtsoord te zijn?
Hans: Daarmee neemt Jan toevlucht tot een oud boeddhistisch cliché waaraan geen boeddhist zich ooit gehouden heeft, anders was hij geen boeddhist geworden. Zoals hij ook toevlucht neemt tot de woorden van Seneca, waarvan bekend is dat die zich niet eens aan zijn eigen raadgevingen kon houden. Tot de woorden van Jezus, die ervoor is opgehangen. Tot de woorden van Confucius – wat zegt een naam – en noem maar op.
Schrijvers schrijven over om gezag aan hun eigen woorden te geven. Ze schrijven over omdat ze te schijterig zijn om namens zichzelf te spreken. Ze schrijven over om te verhullen dat ze zelf niets te zeggen hebben. Ze schrijven over in de hoop zelf ooit overgeschreven te worden. Ze schrijven over om hun helden te vereren, om hun lezers te bekeren of om wat voor reden dan ook. Het heet citeren.
Erna: Echt iets voor filosofen.
Hans: Echt iets voor boeddhisten. Kijk maar naar Bors boeddhistische collega’s: Maarten Houtman, Ton Lathouwers, Nico Tydeman, André van der Braak, Dick Verstegen, Maurice Knegtel, Matthieu Ricard, noem maar op. Die citeren hele boeken bij elkaar. Hun toespraken staan stijf van de aanhalingen, net als hun gedachten.
Erna: En?
Hans: Teveel spoken in je hoofd en je eigen geest dooft. Dan word je een echoput voor andermans woorden. Een vertegenwoordiger van gedateerd gedachtegoed. Een museumstuk. Niet van deze tijd.
Erna: Ik zie jou ook vaak citeren.
Hans: Om af te serveren, niet om wijsheid over te dragen.
Erna: En het Citatenboek Niet-Weten dan?
Hans: Dat wijst de weg uit de wijsheid. Met die intentie heb ik het tenminste samengesteld. Wat mensen ermee doen heb ik niet voor het zeggen.
Een christelijke moraal
Erna: Wat vind je van Jans advies om mensen lief te hebben?
Hans: Kan hij dat dan, denk je, mensen zomaar lief hebben? Kan jij het?
Erna: Eh… nee.
Hans: Nou, ik ook niet, mijn gevoelens laten zich niet dwingen. Ik kan even doen alsof, maar dat hou ik niet vol.
Erna: Je kan erin oefenen door middel van geleide fantasie of geleide meditatie.
Hans: Ja, en je kan liefdevolle gevoelens bij jezelf oproepen door je bepaalde mensen, dieren of gebeurtenissen voor te stellen of te herinneren. Acteurs en oplichters doen dat ook. In de toneelwereld heet het methodacting, sommigen zijn er steengoed in. Hun gevoelens en hun lichaamstaal zijn dan congruent en oprecht, net als bij geleide fantasie of meditatie, keurig netjes afgestemd op hun innerlijk leven van dat moment. Maar niet afgestemd op de huidige situatie, dat lijkt maar zo. Het is toneel.
Erna: En Jans advies om mensen zo nodig de helpende hand te bieden, wat vind je daarvan?
Hans: Was het maar zo makkelijk. Als je iedereen helpt die hulp nodig heeft of denkt te hebben, kom je nergens anders meer aan toe. Helpen maakt hulpbehoevend, kweekt afhankelijkheid, gehechtheid, gemakzucht. Mensen komen bij je in het krijt te staan, dat verstoort het evenwicht. Als je ze tegen je zin in helpt kan je zomaar een hekel aan ze krijgen, of aan jezelf, of zij aan jou. Als je ze helpt om doelen te bereiken waar je zelf niet achter staat, raak je innerlijk verscheurd.
Al met al komt onze Jan een beetje naïef over met al zijn tegeltjeswijsheden, vind je niet? Grootvaderlijk. Christelijk. Zoals veel westerse zenboeddhisten.
Erna: Wat vind je van zijn advies om niet te oordelen opdat je zelf niet geoordeeld wordt?
Hans: Over naïviteit gesproken. Denkt hij nou echt te kunnen voorkomen dat hij geoordeeld wordt?
Erna: En zijn advies om anderen niets op te leggen wat je zelf niet wil?
Hans: Ook al zo’n oudtestamentisch idee. ‘Wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Alsof je anderen wel mag opleggen wat je zelf wil. Je moet er toch niet aan denken.
Erna: Misschien moeten we anderen niets opleggen wat zij niet willen.
Hans: Ik weet niet of je het doorhebt, maar we zetten anderen en onszelf van voor onze geboorte tot na onze dood dag en nacht op duizend verschillende manieren onder druk. Dat proberen te onderdrukken is meer van hetzelfde.
De nieuwe wijsheid van een oude dwaas
Erna: En Jans advies om geen doelen in de verre toekomst te stellen die voorbij gaan aan het levende nu – daar kan je toch geen bezwaar tegen hebben?
Hans: Doelen in de verre toekomst stellen maakt deel uit van het levende nu.
Erna: Ja, zo kan je het ook bekijken.
Hans: Dromen dat je nooit meer doelen in de verre toekomst zal stellen en daardoor nooit meer voorbij zal gaan aan het levende nu, is een doel stellen in de verre toekomst en voorbijgaan aan het levende nu.
Erna: En Jans advies om niet je hele leven van a tot z te willen controleren?
Hans: Is een poging controle te krijgen over het verlangen om je leven van a tot z te controleren.
Erna: En het advies om je oogkleppen af te doen en je open te stellen voor het wonder van alles en iedereen?
Hans: Oogkleppen en geslotenheid maken deel uit van het wonder. Alles en iedereen tot een wonder reduceren is jezelf afsluiten voor andere zienswijzen op alles en iedereen. Daar hebben we het al over gehad.
Erna: Jan vervolgt,
“Wijs is om ervan doordrongen te zijn dat je het inderdaad niet weet en het niet kan weten. (De goeroes van de nieuwe spiritualiteit die allemaal zeggen het wel te weten, zijn dus allemaal on-wijs.)”
Hans: Zo maakt de oude dwaas van zichzelf een nieuwe wijze. En veroordeelt in één moeite door de goeroes van de nieuwe spiritualiteit. Tegen zijn eigen advies in om niet te oordelen opdat je zelf niet geoordeeld wordt.
Wat is wijsheid?
Erna: Tenslotte schrijft Jan,
“Het is steeds weer terugkeren tot dit niet-weten. Uiteindelijk is het iets van het hart. Het is daarmee van een andere orde dan weten en de ontkenning ervan, botte onwetendheid. Het ontspringt aan een andere bron, een die onkenbaar is, in duisternis gehuld. De Laozi zegt daarover… ‘Dit (oorspronkelijk) eenzijn heet: het duistere. In het duistere van dat duistere schuilt de poort tot de massa mysteriën.’ Of in een andere mooie vertaling van dit slot van het eerste hoofdstuk van de Laozi (in de vertaling van Jan De Meyer): ‘Die gezamenlijke bron duiden we aan als het mysterie, het nog mysterieuzere dan het mysterie, de poort van alle subtiliteiten’.”
Hans: Nog meer meningen en citaten onder het mom van niet weten.
Erna: Zelfs hierin kan je je niet vinden?
Hans: Voor mij is niet-weten een denken dat zichzelf doorziet, meer niet.
Erna: Niet-weten is geen intuïtieve kenwijze van een onkenbare bron?
Hans: Zo praten mensen met een mystieke inslag. Volgens de christenmysticus Jan van het Kruis moet het weten eruit zodat God erin kan. De zentheïst Dick Verstegen heeft het over ‘die openheid, dat niet weten – de belangrijkste poort naar een ander weten.’*
* Zie https://boeddhistischdagblad.nl/boeddhisme/196459-dick-stilte-sesshin/
Zelf weet ik niets van een onkenbare bron of een intuïtieve kenwijze daarvan. Ik ken niet-weten alleen als niet weten. Je weet wel, dat je het niet weet. Een goed gekozen term, als je het zo bekijkt.
Voor een poort naar een ander weten, voor de mysterieuze eenwording met een mysterieuze bron, is niet-weten een ongelukkige term, dat zal je met me eens zijn.
Erna: En ik maar denken dat dit jou wel aan zou spreken.
Hans: Niet-weten is voor mij geen ontologie, geen kosmologie, geen mystiek, geen filosofie – juist niet.
Erna: Je weet alleen maar niet.
Hans: Voilà.
Erna: Is er nog iets wat je tegen Jan zou willen zeggen?
Hans: Ja, doei.
Erna: Is dat alles?
Hans: De groeten van het mysterie.
Erna: En dat voor de man die de hele Agnosereeks uit de grond heeft gestampt.
Hans: En terug erin. Er zijn veel woorden nodig om ze uit te hollen.
Erna: Mooi gezegd.
Hans: Als je het maar geen wijsheid gaat noemen.
Erna: Wat is wijsheid?
Hans: Lachen.