Niet-oorzakelijkheid in de monadologie, het boeddhisme, het solipsisme en de fysica.
Het acausaliteitsbeginsel is het dogma dat niets een oorzaak heeft.
Misschien vind je het een raar idee, dat niets een oorzaak zou hebben, maar het is niet vreemder dan het idee dat iets een oorzaak heeft of dat alles een oorzaak heeft of dat er maar één oorzaak is enzovoort. Al die ideeën en talloze andere zijn ooit bedacht, met vuur verdedigd en weer verlaten door deze of gene of iedereen, en er zullen er nog vele volgen.
Een voorbeeld van een theorie gebaseerd op het acausaliteitsbeginsel is de monadenleer van Leibniz. Volgens deze filosoof zijn mensen, dieren, dingen een soort klokken, die God in den beginne gelijk heeft gezet en zo op elkaar afgestemd dat ze volmaakt synchroon aflopen; ieder schijnbaar oorzakelijk verband is een goddelijke illusie.
De monadenleer is onweerlegbaar, maar daarom nog niet waar.
In lijn met zijn monadenleer meende Leibniz dat lichaam en geest elkaar niet beïnvloeden. Het lichaam heeft geen geestelijke effecten, de geest geen lichamelijke, dat lijkt alleen maar zo doordat God ze heeft voorgeprogrammeerd. Deze leer wordt psychofysisch parallellisme genoemd, de goddelijke afstemming vooraf de harmonia praestabilita.
Het psychofysisch parallellisme is onweerlegbaar, maar daarom nog niet waar.
Boeddhisten hebben een ander idee over causaliteit. Volgens hen ontstaat en bestaat alles afhankelijk van al het andere. Het universum is als het net van Indra, een reusachtig netwerk met op de knooppunten juwelen die elkaar eindeloos weerspiegelen. Van zichzelf zijn de dingen en de wezens ‘leeg’: zonder zelf, ziel of kern. Wat leeg is kan geen oorzaak zijn en geen oorzaak hebben. Afhankelijk ontstaan is niet-oorzakelijkheid, acausaliteit.
Het afhankelijkheidsbeginsel is onweerlegbaar, maar daarom nog niet waar.
Volgens het solipsisme zijn alle verschijnselen illusies in particulier bewustzijn, volgens het non-dualisme zijn alle verschijnselen illusies in universeel bewustzijn, volgens het idealisme zijn alle schijnbaar stoffelijke verschijnselen in werkelijkheid geestelijk, ideëel. Wat illusoir is kan geen reële oorzaak hebben, al is daarmee de vraag wat de illusie veroorzaakt nog niet beantwoord.
Het solipsisme, het non-dualisme en het idealisme zijn onweerlegbaar, maar daarom nog niet waar.
In de natuurkunde van Newton gold de zwaartekracht als oorzaak-op-afstand van de versnelling en richtingsverandering van objecten. Sinds Einstein worden die effecten toegeschreven aan de kromming van de ruimte rondom materiemassa’s, waardoor de hypostase van een kracht overbodig is geworden. Al is daarmee de vraag wat de kromming van de ruimte veroorzaakt nog niet beantwoord.
Theorieën worden door fysici allang niet meer beoordeeld op hun waarheidsgehalte maar op hun nut. Een theorie is nuttig als ze de natuur modelleerbaar, berekenbaar, voorspelbaar maakt. Deze praktische benaderingswijze heet pragmatisme.