Vierenveertig absolute afhankelijkheden.
Niets is van zichzelf goed of slecht, dat maakt het denken ervan, zei Shakespeare.
Niets is van zichzelf wezenlijk of bijkomstig, dat maakt het denken ervan, zeg ik hem na.
Niets is van zichzelf plezierig of onplezierig, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf relatief of absoluut, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf lekker of vies, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf mooi of lelijk, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf lang of kort, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf dik of dun, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf groot of klein, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf warm of koud, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf juist of onjuist, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf wijs of dwaas, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf goed of slecht, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf waar of onwaar, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf moreel of immoreel, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf zedelijk of onzedelijk, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf waardig of onwaardig, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf egoïstisch of altruïstisch, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf volmaakt of onvolmaakt, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf natuurlijk of onnatuurlijk, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf menselijk of onmenselijk, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf wenselijk of onwenselijk, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf bijzonder of gewoon, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf goddelijk of werelds, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf hemels of hels, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf heilig of aards, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf hoog of laag, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf veraf of dichtbij, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf voordelig of nadelig, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf nuttig of nutteloos, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf zuiver of onzuiver, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf zinvol of zinloos, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf boeiend of saai, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf gezond of ziek, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf ik of niet-ik, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf stof of geest, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf geest of lichaam, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf eigen of vreemd, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf subject of object, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf spontaan of gemaakt, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf eenvoudig of ingewikkeld, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf begrensd of onbegrensd, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf werkelijk of illusoir, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf vorm of leegte, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf twee of één, dat maakt het denken ervan.
Niets is van zichzelf zus of zo, dat maakt het denken ervan. Niet is van zichzelf. Of maakt mijn denken dat ervan?
Bestaan zus en zo in werkelijkheid of alleen in onze beleving? Zijn het woorden of zaken? Kenmerken ze het object of het subject? Zijn ze relatief of absoluut?
Of is het onderscheid tussen relatief en absoluut, tussen object en subject, tussen woord en zaak, tussen werkelijkheid en beleving ook weer dualistisch?
Tussen zus en zo vind je de deur naar non-dualiteit.