Hoe ver wijs je naar het meest nabij?
‘Ik bestudeer al maanden je teksten, Hans, en ik kan er maar niet achter komen waar je naar verwijst.’
‘Misschien is dat wel waarnaar ik verwijs.’
‘Steeds heb ik het gevoel: dit denken, deze teksten verwijzen naar iets heel dieps en wonderlijks.’
‘Dat gevoel heb ik nu ook.’
‘Wat is het precies waarnaar ze verwijzen?’
‘Ik betwijfel of je daar al aan toe bent.’
‘Spaar me niet.’
‘Ga er maar even rustig voor zitten.’
‘Ik ben er klaar voor.’
‘Dit denken en deze teksten.’
‘Hè?’
‘Ik dacht al dat je dat zou zeggen.’
‘Dit denken en deze teksten verwijzen naar iets heel dieps en wonderlijks, namelijk dit denken en deze teksten?’
‘Is dat niet diep en wonderlijk?’
‘Zit je mij in de maling te nemen?’
‘Zit je mij in de maling te nemen?’
‘Ik doelde op iets als hun goddelijke oorsprong.’
‘Hè?’
‘De Bron, Essentie, het Numineuze, het Absolute, de Waarheid voorbij de woorden.’
‘Alsof je tegen Mona Lisa zegt, doe mij maar het schilderij.’
‘Ik zie iets wezenlijks over het hoofd, hè?’
‘Volgens jou wel.’
‘Wat is het wezenlijke dat ik over het hoofd zie?’
‘Dit denken, deze teksten.’