Oog krijgen voor het oog.
Beste Hans,
Ik denk dat iedereen die net als ik een tijdje doorbrengt in jouw dwaaltuin maar één conclusie kan trekken: deze man weet (het) niet. Geen twijfel mogelijk.
Waar ik wel aan twijfel is hoe ik het moet duiden. Mag niet-weten verlichting heten? Ben jij verlicht?
Beste Sira,
⬜ Ja, ik ben verlicht.
⬜ Nee, ik ben niet verlicht.
⬜ Het is maar net wat je onder verlichting verstaat.
Sira: Je bent het vinkje vergeten.
Hans: Ik had drie vinkjes gezet.
Sira: Dan zijn ze gevlogen.
Hans: Wie wil er ook in een hokje zitten.
Sira: Zeg het dan maar met woorden.
Hans: Ik doe al niet anders.
Sira: Dan heb ik eroverheen gelezen.
Hans: Lees hier dan ook maar overheen.
Ik zal mezelf nooit verlicht noemen. Niet omdat de persoon een illusie is en een illusie niet verlicht kan worden, zoals ze in non-dualistische kringen beweren, maar omdat ik het licht niet heb gezien. Als ik iets heb gezien is het de duisternis.
Ik heb geen metafysisch inzicht gekregen in mijn ware aard, niet in die van het universum, niet in die van de mens. God speelt nog steeds verstoppertje met mij en ik speel nog steeds geen tikkertje met Hem. Ik ben niet ineens groter of alomvattend geworden, of een leegte of het niets; wel kleiner, veel kleiner dan ik dacht en wou.
Alleen mijn denken is wezenlijk veranderd. Dat voelt werkelijk verlicht.
Sira: Wat bedoel je met verlicht?
Hans: Met verlicht bedoel ik lichter, luchtiger, helderder, beweeglijker – minder gewichtig. Zoals je lichaam voelt wanneer je net je rugzak hebt afgedaan, maar dan de hele tijd. Mijn denken is van aggregatietoestand veranderd, zou je kunnen zeggen. Vloeibaar geworden in plaats van vast; vlietend, vlottend. Gasachtig in plaats van vloeibaar; vluchtig, vluchtend.
Sira: Klinkt spannend.
Hans: De overgang van een wetend naar een niet-wetend denken is verbijsterend. Er gebeurt iets wat je absoluut niet kon voorzien. Emergentie noemen ze dat in de wetenschap, om hun onbegrip te verdoezelen. Niet-weten is emergent – onvoorstelbaar tot het verschijnt. Je voelt meteen: dit is een ommekeer. En onomkeerbaar.
Sira: Je denken staat op zijn kop.
Hans: Uit de as van het normale denken, dat vooral betrokken was op zijn omgeving, is een zelfbewust denken verrezen, dat vooral betrokken is op zichzelf.
Sira: Wat moet ik me daarbij voorstellen?
Hans: Waar ik vroeger de wereld meende te zien, zie ik nu mijn wereldbeeld.
Waar ik vroeger de mens meende te zien, zie ik nu mijn mensbeeld.
Waar ik vroeger mezelf meende te zien, zie ik nu mijn zelfbeeld.
Waar ik vroeger zaken meende te zien, zie ik nu woorden.
Waar ik vroeger meende te begrijpen, zie ik nu begrippen.
Sira: Waar je vroeger de werkelijkheid meende te zien, zie je nu het denken.
Hans: Ja. En ik zie meteen dat dat ook maar een gedachte is over wat ik nu meen te zien.
Sira: Dus wat zie je nu eigenlijk.
Hans: Precies.
Sira: Niet het licht, zou ik zeggen.
Hans: Mijn denken is een lichtje opgegaan, zou ik zeggen. Eindelijk heeft het die aap in de spiegel herkend. Sindsdien kan het zichzelf nooit meer niet zien.
Sira: Wat is een denken dat zichzelf ziet?
Hans: Een denken dat zichzelf ziet is een denken dat zichzelf doorziet. Inclusief alle gedachten over zichzelf, waaronder deze.
Sira: Wat is een denken dat zichzelf doorziet?
Hans: Een denken dat zichzelf doorziet is een denken dat niet meer weet wat het ziet – niet echt.
Sira: Je weet het niet meer.
Hans: En ik hoef het niet meer te weten.
Sira: En dan?
Hans: En dan niets.
Sira: Niets?
Hans: Niets bijzonders.
Sira: Gewoon doorleven.
Hans: Als iemand die zichzelf heeft overleefd.
Sira: Wat houdt dat in?
Hans: Je tijd volmaken. Maar wat doen. Eten, drinken, slapen, zeggen ze in zen. Kijken, kletsen, klagen. Spelen, grapjes maken, liedjes zingen. Hokjes openmaken en rondvliegen als drie vinkjes.
Sira: Mag dat verlichting heten?
Hans: Ik hou het op niet-weten. Dat geeft al verwarring genoeg.