Ai, oei, oi, ei.
Meester: Wat is de weg?
Leerling: Neti neti.
Meester: Niet iedereen spreekt Sanskriet.
Leerling: De via negativa, bedoel ik.
Meester: Niet iedereen spreekt Latijn.
Leerling: Niet dit, niet dat.
Meester: Wat dan wel?
Leerling: Daar trap ik niet meer in.
Meester: Loop er dan maar omheen.
Leerling: Vernietig alle bedenksels en spring in het gat dat overblijft.
Meester: En het gat dat overblijft?
Leerling: Wat is daarmee?
Meester: Is dat soms geen bedenksel?
Leerling: Ai.
Meester: En degene die erin moet springen?
Leerling: Wat is daarmee?
Meester: Is die soms geen bedenksel?
Leerling: Oei.
Meester: En het idee dat degene die erin moet springen een bedenksel is?
Leerling: Wat is daarmee?
Meester: Is dat soms geen bedenksel?
Leerling: Oi.
Meester: En het idee dat je alle bedenksels kunt en moet vernietigen?
Leerling: Ei.
Meester: Dat je dan beter af zult zijn?
Leerling: Allemaal bedenksels.
Meester: Dat zeg jij.
Leerling: Wat zegt u?
Meester: Wat is de weg?
Leerling: En wat is het antwoord?
Meester: En dat was het antwoord.