‘Niet-weten is niet het laatste woord’, klinkt het door de eeuwen heen vanuit verscheidene tradities die zich met de grenzen van de kennis hebben beziggehouden. Wat is het laatste woord dan wel?
Het is maar net aan wie je het vraagt. Voor de mysticus is dat God, voor de taoïst de Tao, voor de boeddhist de Leegte of het Zelf of groot mededogen, voor de non-dualist Bewustzijn of Liefde of Dit of Dat.
Voor de surrealist heeft het irrationele het laatste woord, voor de existentialist de vrijheid, voor de postmodernist het Andere of het relatieve.
Voor Parmenides is het laatste woord het onveranderlijke Zijn, voor Kant het categorisch imperatief, voor Bataille de innerlijke ervaring, voor Levinas het gelaat of de Ander, voor Beckett hoe-heet-het.
De lege leer verzet zich niet tegen deze of andere vormen van metafysisch of ethisch fundamentalisme, anders zou de lege leer niet leeg zijn maar een vorm van fundamentalisme.
Onder fundamentalisme versta ik hier een denken dat uitgaat van een of ander laatste woord, onzegbaar desnoods; een beroep op iets absoluuts, iets onherroepelijks dat onbetwijfelbare oordelen en handelingen mogelijk maakt.
Typerend voor de agnost is nu juist dat hij geen laatste woord heeft. Het ontbrekende laatste woord kan je ook het lege woord noemen of het woord zonder woord of het woordloze woord of het onwoord of het non-woord.
Wat hij ook zegt, wat hij ook ervaart, wat zijn verstand hem ook influistert, wat zijn bewustzijnsstroom hem ook voortovert, al was het precies deze zin – het laatste woord van de weetniet is altijd eh (Ø). Want het enige fundamentele en absolute aan de lege leer is zijn gebrek aan inhoud.
De lege leer stelt niets, nooit. Ook niet dat er niets te stellen valt of dat er niets gesteld mag worden of dat we daar iets of niets over te zeggen hebben. Niet-weten is volstrekt ont-stellend.
Dat gaat ver hoor, onvoorstelbaar ver, daar kan je met je verstand niet bij. Daar kan je op geen enkele manier bij, tot het je overkomt. Dan hoef je nergens meer bij te kunnen, dan zit je overal middenin. Waar je al die tijd gezeten hebt, je dacht alleen van niet.
Vanaf dat moment is juist je vroegere stelligheid onvoorstelbaar. Dat onbegrensde geloof in je eigen gedachten – niet te geloven! En geloof dit ook maar niet. ‘Vanaf dat moment is juist je vroegere stelligheid onvoorstelbaar’ – zal best. ‘Dat onbegrensde geloof in je eigen gedachten’ – nee, deze dan. ‘En geloof dit ook maar niet’ – dat mocht je willen.
Niet-weten? Ken ik niet. De lege leer? Uitgepoetst. Geen Ø meer te zien. Geen ‘eh’ meer te horen.
Een zucht van verlichting: hèhè! Een bevrijd(end)e lach: haha! En daar is de volgende gedachte alweer: hoho!
Laatste woorden – er is geen eind aan.