Hoewel niet-weten zich principieel niet onder woorden en niet zonder woorden laat brengen, kom je een heel eind met behulp van zogenaamde wielwoorden.
Een wielwoord is een zinnetje waarvan het laatste woord aansluit op het eerste, waardoor je almaar rond kan lezen.
Voorbeelden van wielwoorden zijn ‘niet geloven in’, ‘niet weten van’ en ‘het denken doorzien door’.
Een wiel met een wielwoord erop heet een woordwiel.
Het laatste woord van een wielwoord fungeert als schakelwoord: het verbindt opeenvolgende herhalingen van de stam van het wielwoord.
De zin die zo ontstaat heet een wielzin.
Bij de laatste herhaling laat je het schakelwoord weg, anders komt een wielzin nooit tot een besluit.
Door een slinger aan het woordwiel ‘niet weten van’ te geven, ontstaan de volgende zinnen (ik heb haakjes toegevoegd voor de leesbaarheid):
1. Niet weten.
2. Niet weten van niet weten.
3. Niet weten van (niet weten van niet weten).
4. Niet weten van (niet weten van (niet weten van niet weten)).
Et cetera.
Het nummer vóór de wielzin geeft niet alleen het aantal rotaties van het woordwiel aan maar ook de orde van de resulterende dwaalzin.
Het woordwiel ‘niet geloven in’ geeft:
1. Niet geloven.
2. Niet geloven in niet geloven.
3. Niet geloven in (niet geloven in niet geloven).
4. Niet geloven in (niet geloven in (niet geloven in niet geloven))).
Het woordwiel ‘het denken doorzien door’ geeft:
1. Het denken doorzien.
2. (Het denken doorzien door het denken) doorzien.
3. ((Het denken doorzien door het denken) doorzien door het denken) doorzien.
4. (((Het denken doorzien door het denken) doorzien door het denken) doorzien door het denken) doorzien.
Iedere zin gaat een stapje verder, maar de limiet, Ø, blijft voor eeuwig buiten bereik. Al lees je rondjes tot je een ons weegt, gewichtloos word je nooit. Nul rondjes lezen helpt ook niet, al doe je het nul keer: de lege dwaalspreuk is en blijft een dwaaltekst van de laagste orde.