Niet-weten is geen bestendige toestand die je op een bepaald moment bereikt.
Niet-weten is geen halsstarrig ongeloof dat iedere gedachte op voorhand afwijst.
Niet-weten is geen dooddoener om anderen of jezelf de mond te snoeren.
Niet-weten is geen denkfobie – juist niet.
Niet-weten is een nieuwsgierig, bereidwillig, zelfverzekerd denken dat ieder woord, iedere gedachte, iedere zaak van zoveel mogelijk kanten bekijkt.
Daardoor komt een weetniet nooit tot een vast uitgangspunt, een definitief onderscheid, een eensluidende conclusie, een onwrikbaar standpunt, een laatste verhaal, een absolute waarheid of een heilig geloof of ongeloof.
Niet omdat hij daar iets op tegen heeft maar omdat hij altijd verder kijkt dan zijn neus lang is. Omdat hij altijd dichterbij kijkt dan zijn neus kort is.
Alles wat zich aandient wordt tegen het licht gehouden, besnuffeld, in de mond genomen, rondgewalst – en weer uitgetuft.
Weten is een slemppartij, niet-weten is een proeverij.
Weten is een machtsgreep: het smaakt altijd naar meer.
Niet-weten is een troonsafstand: het smaakt altijd naar minder.
Van beide kan je dronken worden. Het verschil?
Van niet-weten krijg je nooit een kater.