X: Is al onze kennis ongegrond?
H: Geen idee.
X: Op wat voor gronden zou onze kennis kunnen steunen?
H: Op gronden tussen aanhalingstekens.
X: Wat als onze gronden inderdaad ‘gronden’ zijn?
H: Dan zijn onze bewijzen ‘bewijzen’, onze waarheden ‘waarheden’, onze zekerheden ‘zekerheden’, onze oordelen ‘oordelen’, onze standpunten ‘standpunten’, onze meningen ‘meningen’, onze normen ‘normen’, onze waarden ‘waarden’ en onze principes ‘principes’.
X: Zijn onze gronden ‘gronden’?
H: Dat valt niet te bewijzen.
X: Waarom niet?
H: Omdat bewijzen dan ‘bewijzen’ zouden zijn.
X: Bedoel je dat er wel degelijk gronden zijn?
H: Dat valt niet te bewijzen.
X: Waarom niet?
H: Als ze bewijsbaar waren zouden ze op andere gronden berusten.
X: Gronden zijn per definitie onbewijsbaar.
H: Definiëren staat vrij.
X: Wat betekent dit voor ons weten?
H: Dat het alleen maar ‘weten’ is.
X: En voor ons niet-weten?
H: Dat het alleen maar ‘niet-weten’ is.
X: En voor die aanhalingstekens?
H: Dat het alleen maar ‘aanhalingstekens’ zijn.
X: Wat is dan nog het verschil tussen ‘weten’ en ‘niet-weten’?
H: Een verschil tussen aanhalingstekens.
X: Een ‘verschil’.
H: Bij wijze van spreken.
X: Weten is ‘weten’ en niet-weten is ‘niet-weten’ en het verschil tussen ‘weten’ en ‘niet-weten’ is een ‘verschil’, bij wijze van spreken?
H: Jij zegt het.
X: Betekent dit niet dat ze identiek zijn?
H: Hoogstens tussen aanhalingstekens.
X: Nou weet ik nog niks.
H: Niet meteen weer conclusies gaan trekken, hè.