Denken lijkt oneindig diep maar is oneindig oppervlakkig.
Het steunt nergens op – deze gedachte ook niet.
Het denken steunt wél ergens op, zul je tegenwerpen, het is geworteld in de waarneming.
Dan zeg ik: Wie weet waar het denken ophoudt en de waarneming begint?
Dan zeg jij: En de waarneming is geworteld in de zintuigen.
Ik: Wie weet waar de waarneming ophoudt en de zintuigen beginnen?
Jij: En de zintuigen zijn geworteld in het lichaam.
Ik: Wie weet waar de zintuigen ophouden en het lichaam begint?
Jij: En het lichaam is geworteld in de werkelijkheid.
Ik: Wie weet waar het lichaam ophoudt en de werkelijkheid begint?
Jij: Dus het denken is geworteld in de werkelijkheid.
Ik: Of is de werkelijkheid geworteld in het denken?
Of is er geen verschil tussen werkelijkheid en denken?
Of is er geen overeenkomst tussen werkelijkheid en denken?
En is er werkelijk zoiets als ‘het denken’ en ‘de werkelijkheid’ of zijn dat ook maar gedachten?
En als ‘de werkelijkheid’ en ‘het denken’ ook maar gedachten zijn, wat zegt dat dan over hun samenhang?
Daarna begin jij een oeverloos wijsgerig betoog waaraan pas vier jaar later een eind komt met je promotie summa cum laude.
Je stuurt me een presentexemplaar van je proefschrift en een maand later bel je me op.
Je zegt: Begrijp je nou wat ik bedoel?
Ik zeg: Begrijp je nou wat ik bedoel?