Niet-weten lijkt nergens op, maar teksten over niet-weten lijken sprekend op elkaar.
Een agnost serveert altijd aardappels.
Oude friet in nieuwe zakken.
Eén van die zakken ben ik.
Vol vlekken van buiten, vol botten van binnen.
Vergane glorie, zeg dat wel.
Dat riekt naar traditie, zou je denken, maar zo lang timmer ik nog niet aan de kist.
Bovendien is niet-weten geen traditie.
Nooit geweest ook.
Niet-weten is nooit meer geweest dan een vergeet-me-nietje in bestaande tradities met een heel eigen signatuur – met name zen en mystiek.
Een ondergeschoven kindje.
Een mongooltje in het donker in de kelder.
Zo van: ‘O, tussen twee haakjes, niet-weten is het meest nabij.’*
* Pointe van koan 20 van het Boek van sereniteit.
Godsamme, had je dat niet eerder kunnen zeggen?
Niet-weten is dus geen traditie.
Niet-weten is geen-traditie.
Geen-traditie is van alle tijden en plaatsen.
Ze vindt zonder bemoeienis van doorgezeten interpreten en obsolete exegeten spontaan haar weg in elke taal.
In het Nederlands:
In het Sanskriet:
In het Grieks:
In het Cyrillisch:
In het Chinees:
In het Japans:
Iedereen geeft het toe, hoor je dat?
Eindelijk.
En dan weer gauw over tot de waan van de dag, de orde van de eeuw en de regel van het millennium.