Rumi’s zoon vroeg hem eens: ‘Hoe en waarom heeft de derwisj zich verstopt? Met een oppervlakkige vermomming? Is er iets binnen in hemzelf dat hij verbergt?’
Zijn vader antwoordde: ‘Dat kan op allerlei manieren. Sommigen schrijven liefdesgedichten en de mensen denken dat ze gewone liefde bedoelen. Of een derwisj verbergt zijn ware positie op het Pad door een roeping te aanvaarden. Er zijn schrijvers onder ons en er zijn handelaars, zoals Baba Farid. Sommigen van ons handelen zelfs opzettelijk op een manier die de maatschappij zou kunnen afkeuren.
Zo verdedigen we ons tegen het oppervlakkige. Vandaar dat de Profeet zei: “God heeft de mannen van de grootste kennis verborgen.” De volgelingen van het Pad mogen iets bedenken dat hen vrede schenkt, wanneer ze anders hinder zouden ondervinden.’
Daarop declameerde Rumi:
‘Immer wetend – zich verschuilend, zoeken zij.
Anders lijkend dan ze zijn – voor de gewone mens.
In een innerlijk licht zwerven ze – brengen wonderen tot stand.
Toch worden ze werkelijk gekend – door niemand.’
Hans: Tegenwoordig hoeft niemand zich te verbergen. Niet in het democratische westen. Denken we kennelijk. Westerlingen zitten massaal op internet.
Ayah: De Inquisitie is dood.
Hans: Leve de inquisitie.
Ayah: Hoe bedoel je?
Hans: Iedereen kan zichzelf ongestraft uitroepen tot God. Niemand die je nog een spiegel voorhoudt.
Ayah: Behalve jij zeker.
Hans: Ik ben God niet.
Ayah: Wie ben je wel?
Hans: Zijn linkerhand dan maar.
Ayah: De onreine.
Hans: Hannes, de hemelse hofnar.
Ayah: Ach gut.
Hans: Geschapen op de zevende dag.
Ayah: Zat Hij zeker niet op te letten.
Hans: Hij heeft anders erg zijn best op mij gedaan.
Ayah: Waarom?
Hans: Als Hij om een ander kan lachen hoeft Hij niet om zichzelf te huilen.
Ayah: Nu hou je God een spiegel voor.
Hans: Welnee.
Ayah: Wie dan wel?
Hans: Als ik om mezelf kan lachen hoef ik niet om mezelf te huilen.
Ayah: Spiegels moeten spiegelen.
Hans: Hoe moeten ze zichzelf anders zien?
Ayah: En wat ziet deze spiegel in zichzelf?
Hans: De vraag.
Ayah: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand…
Hans: Wie is de stomste van het land?
Ayah: De spiegel als inquisiteur.
Hans: Inquisitie door anderen leidt vooral tot huichelarij. Je kunt ook jezelf de maat nemen. Je eigen duimschroeven aandraaien. Vrijwillig in de lachspiegel kijken. Zelf in het water springen om te zien of je zinkt.
Ayah: Want dat moet?
Hans: Want dat kan.
Ayah: Want dat heb jij gedaan?
Hans: Want dat doe ik nog steeds.
Ayah: Jij bent je eigen ondervrager.
Hans: Grootinquisiteur.
Ayah: Toe maar.
Hans: Alles om mij klein te houden.
Ayah: Even over die laatste vier regels van Rumi – door wie word jij werkelijk gekend?
Hans: Door niemand word ik werkelijk gekend.
Ayah: Behalve door jezelf.
Hans: Ook niet door mezelf.
Ayah: Breng jij wonderen tot stand?
Hans: Iedereen brengt wonderen tot stand.
Ayah: Welke wonderen heb je het over?
Hans: Echte wonderen. Geen oude verhalen. Niet van horen zeggen.
Ayah: Zoals?
Hans: Lopen. Praten. Poepen.
Ayah: Op die manier.
Hans: Zien. Horen. Zwijgen.
Ayah: Zwerf jij rond in een innerlijk licht?
Hans: Ik zwerf rond in een innerlijke duisternis.
Ayah: Lijk jij voor de gewone mens anders dan je bent?
Hans: Die gewone mens ben ik.
Ayah: Volgens mij niet.
Hans: Daar heb je je antwoord al.
Ayah: Wie denk jij dat je voor anderen bent?
Hans: Dezelfde als ik voor mezelf ben.
Ayah: En dat is?
Hans: Vanochtend een goedzak, vanavond een lamzak. Gisteren een bejaarde, morgen een kind. Nu eens verwonderd, dan weer verveeld. Je weet maar nooit.
Ayah: Verschuil je je nu achter niet-weten?
Hans: Ik hoef me niet te verschuilen.
Ayah: Omdat de Inquisitie voorbij is.
Hans: Omdat ik al verborgen ben.
Ayah: Hoe weet je dat zo zeker?
Hans: Waarom anders al die vragen?
Ayah: Ben jij nog zoekende?
Hans: Als een zandkorrel in de woestijn.
Ayah: Jij waait met alle winden mee.
Hans: Terugblazen helpt niet.
Ayah: ‘Immer wetend’?
Hans: Laat me niet lachen.
Ayah: Jij bent hier de nar.
Hans: Dan mag jij Rumi wezen.
Ayah: Ik blijf liever mezelf.
Hans: Oké, dan ben ik Rumi wel weer.
Ayah: Laat de soefi’s het maar niet horen.
Hans: Voor Vrienden hoef je niets te verbergen.
Wie denk jij dat je bent?
Wie dacht je vroeger dat je was?
Is er verschil tussen wie je vroeger dacht dat je was en wie je nu denkt dat je bent?
Wie denken anderen dat je bent? Zijn ze het eens? Ben jij het met hen eens?
Zijn er dingen die je voor anderen verborgen houdt? Lukt dat?
Zijn er dingen die je voor jezelf verborgen houdt? Lukt dat?
Zijn er dingen die anderen voor jou verborgen houden? Lukt dat?
Is er iemand voor wie je niets verborgen houdt?
Is er iemand die niets voor jou verborgen houdt?