Het geneesmiddel voor het verstand is een beeld van de Liefde. De gezichten van alle lievelingen vormen slechts Zijn sluier.
Rumi
Hans: Daar is Plato weer.
Ayah: Hoezo?
Hans: Die sloeg beelden ook hoger aan dan dingen. Concrete dingen zag hij als zwakke afspiegelingen van absolute, transcendente Ideeën.
Ayah: Met een hoofdletter.
Hans: Alleen was het hoogste Idee voor Plato niet de Liefde maar de Deugd of het Goede.
Ayah: Volgens mij bedoelt Rumi met de Liefde Allah.
Hans: Het blijft een beeld.
Ayah: Over Plato gesproken, de christelijke mysticus Meister Eckhart wordt tot de neo-platonisten gerekend, wist je dat?
Hans: Omdat hij niet alleen de hele schepping maar ook de heilige drie-eenheid als een emanatie van een absolute, talloze, beeldloze Godheid zag.
Ayah: De God van God.
Hans: Was zonder gebod.
Ayah: Geen wonder dat Eckhart vervolgd werd door de Inquisitie.
Hans: O God, de Inquisitie.
Ayah: In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Hans: Daar toonde de kerk haar ware gezicht.
Ayah: De Inquisitie als geneesmiddel voor het verstand.
Hans: De gezichten van alle duivels vormden slechts Haar luier.
Ayah: Wat is volgens jou het geneesmiddel voor het verstand?
Hans: Alle gezichten van al je lievelingen.
Ayah: En het beeld van de Liefde dan?
Hans: Dat is slechts hun sluier.
Ayah: Het beeld van de Liefde is slechts een sluier voor de gezichten van je lievelingen?
Hans: Zoals de Ideeën van Plato slechts een sluier zijn voor de schaduwen in de grot.
Ayah: Je draait het helemaal om.
Hans: Je kent me toch.
Ayah: Waarom?
Hans: Zo voel ik dat.
Ayah: Maar is het ook waar?
Hans: Je zegt het maar.
Ayah: Alle gezichten van al je lievelingen zijn het geneesmiddel voor je verstand?
Hans: Mensen, dieren, planten, dingen, daden – wat je maar ontspant.
Ayah: Wat als het beeld van de Liefde en alle gezichten van al je lievelingen je verstand niet kunnen genezen?
Hans: Eerst maar eens vaststellen of het ziek is.
Ayah: Hoe stel je zoiets vast?
Hans: Hét diagnosemiddel voor het verstand is een lachspiegel.
Ayah: O gelukkig, dan hoef ik niet naar de psychiater.
Hans: En wat toont de lachspiegel ons?
Ayah: Nou?
Hans: Onbestemde, halfbekende koppen vol bulten en holten.
Ayah: Lachen.
Hans: Grotesken die onophoudelijk in elkaar overvloeien.
Ayah: Je zal het maar hebben.
Hans: Ziedaar je ware gezicht.
Ayah: Hè?
Hans: Bè.
Ayah: Hoe kan zoiets vluchtigs nou je ware gezicht zijn!
Hans: Hoe kan je ware gezicht nou niet iets vluchtigs zijn?
Ayah: Je ware gezicht moet constant zijn, lijkt mij. Van geboorte tot dood. Ervoor en erna.
Hans: Hoe kom je daar nou bij?
Ayah: Wat veranderlijk is, kan de waarheid niet zijn.
Hans: Tenzij het Idee van onveranderlijkheid een projectie van het verstand is.
Ayah: Een denkbeeld.
Hans: Star als een masker.
Ayah: Dus je ware gezicht is maar een projectie?
Hans: Of is dat ook maar een projectie?
Ayah: Wanneer is het verstand genezen volgens jou?
Hans: Wanneer het inziet dat het zelf de lachspiegel is?
Ayah: En dan zijn alle beelden doorzien?
Hans: Ook het beeld van de lachspiegel.
Ayah: Het waren allemaal maar sluiers.
Hans: Ook het beeld van de sluiers.
Ayah: En dan is het verstand eindelijk genezen?
Hans: Ook het beeld van het verstand dat ziek was en nu eindelijk genezen is.
Ayah: Wat zie je als alle beelden eindelijk zijn doorzien?
Hans: Dat zou je wel willen weten, hè?
Ayah: Hou me niet langer in spanning!
Hans: Het volgende beeld.